1. Vakantierecht
Het BVR RPR 2023 geeft de mogelijkheid om aan de personeelsleden die onder oud artikel 104 § 6 van het OCMW-decreet (= thans artikel 186 §2 Decreet Lokaal Bestuur) vallen tussen de 26 en 35 vakantiedagen toe te kennen.
Er wordt dienaangaande als overgangsmaatregel voorzien dat deze personeelsleden, die reeds in dienst waren op het moment van inwerkingtreding van het BVR RPR 2023, voor de verdere duur van hun loopbaan de regeling van het aantal dagen jaarlijkse vakantie behouden zoals van kracht op het ogenblik van inwerkingtreding van het BVR RPR 2023 (o.b.v. overgangsmaatregel artikel 156 BVR RPR OCMW 2010), op voorwaarde dat de regeling gunstiger is dan de regeling voorzien in het BVR RPR 2023.
Rechtsbron: artikel 52, tweede lid en artikel 78 BVR RPR 2023
BVR RPR 2007/2010 Elk personeelslid heeft voor een volledig jaar met volledige prestaties recht op minstens 30 werkdagen en maximaal 35 werkdagen betaalde vakantie. Het is aan het bestuur om te bepalen hoeveel vakantiedagen er binnen de organisatie worden toegekend. (Hierin vallen ook de anciënniteitsdagen, de vroegere leeftijdsdagen, enz.) Echter, dit geldt niet voor de personeelsleden die onder oud artikel 104 § 6 van het OCMW-decreet (= thans artikel 186 §2 Decreet Lokaal Bestuur) vallen. Met name is dit het personeel van:
Overeenkomstig artikel 138 BVR RPR OCMW 2010 hebben deze personeelsleden recht op 26 vakantiedagen. Dit geldt voor de personeelsleden die in dienst zijn gekomen na 1 januari 2011 (voor de overgangsregeling: zie artikel 156 BVR RPR OCMW 2010). |
2. Vakantiestelsels
Op basis van artikel 17 van de wet van 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen hebben de lokale besturen voor de contractuelen en op proef benoemden de keuze om voor het publiek vakantiestelsel te kiezen (= thans wat betreft vakantiegeld de regeling van BVR 13 september 2002 betreffende de toekenning en de vaststelling van het vakantiegeld van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel), dan wel het privaat vakantiestelsel (= regeling van titel III voor bedienden van het KB van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie).
Vastbenoemde statutaire personeelsleden vallen altijd onder toepassing van het publiek vakantiestelsel.
Vroeger was er nog een derde regeling, m.n. een gemengd vakantiestelsel voor de gesco's en de personen tewerkgesteld in het kader van artikel 60 §7. In tegenstelling tot de andere personeelsleden, hadden de lokale besturen t.a.v. deze personen geen keuzemogelijkheid aangaande het toe te passen stelsel.
In grote lijnen kwam het er op neer dat voor wat betreft het toekennen van het aantal vakantiedagen een vergelijkbare regeling werd gevolgd als voor de bedienden in de private sector. Voor de berekening van het dubbel vakantiegeld daarentegen werd dan weer het stelsel van de publieke sector toegepast.
Dit stelsel werd voor de gesco's reeds afgeschaft vanaf 1 april 2015. Sinds 1 januari 2017 vallen ook de personen tewerkgesteld in het kader van artikel 60 §7 hier niet meer onder.