1. Algemeen
Sinds 2016 is het niet meer verplicht om personeelsleden te onderwerpen aan een formalistisch periodiek evaluatiesysteem. Daarmee heeft het lokaal bestuur de keuze gekregen om het periodieke evaluatiesysteem te houden of om een eigen stelsel van prestatiemeting/opvolging uit te werken in de rechtspositieregeling. Het personeelslid blijft recht hebben op opvolging en feedback omtrent zijn functioneren.
Met de komst van het Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de minimale voorwaarden van de rechtspositieregeling van het personeel van lokale en provinciale besturen van 2023 heeft het bestuur nog veel meer vrijheden gekregen ten opzichte van het BVR RPR van 2007 en 2010 inzake opvolging, feedback en evaluatie.
Het is aan het bestuur om in de lokale rechtspositieregeling de wijze van opvolging en feedback, en de procedure voor de eventuele evaluatie te regelen. Het is belangrijk dat het bestuur hierbij de beginselen van behoorlijk bestuur in acht neemt.
Voorafgaand aan het ontslag wegens beroepsongeschiktheid ingevolge het ontoereikend functioneren van het personeelslid, is de evaluatie wel nog steeds vereist. Het is daarenboven verplicht om het personeelslid, zowel een contractueel als een statutair, voor het ontslag te horen.
Rechtsbron: artikel 194 DLB en artikelen 13-15, BVR RPR 2023
2. Opvolgingssysteem / periodieke evaluatie
Bij een opvolgingssysteem bepaalt het bestuur autonoom de werkwijze voor opvolging, feedback en evaluatie en de mogelijke gevolgen hiervan. Hierbij houdt het bestuur rekening met de principes van behoorlijk bestuur.
Een opvolgingssysteem houdt in dat personeelsleden niet meer periodiek geëvalueerd worden. Het opvolgingssysteem kan zo formeel of informeel worden ingevuld als het bestuur zelf wenst.
Zoals eerder aangehaald, moet er nog wel steeds geëvalueerd worden alvorens het bestuur een personeelslid kan ontslaan op basis van beroepsongeschiktheid.
Een tweede mogelijkheid is een periodieke evaluatie. In dit systeem vindt telkens na een door het bestuur bepaalde termijn een beoordeling plaats voor elk personeelslid.
Bij de periodieke evaluatie was het vroeger verplicht om een evaluatieperiode van ten minste een jaar of ten hoogste twee jaar te voorzien, deze verplichting valt weg. Dit betekent dat het bestuur een kortere, of langere cyclus kan bepalen.
In geval van een periodieke evaluatie, wordt best het volgende geregeld in de lokale rechtspositieregeling:
- de evaluatiecriteria;
- de te volgen procedurestappen;
- de gevallen waarin een procedure wordt opgestart;
- de evaluatie gebeurt door ten minste één leidinggevende die bij voorkeur de rechtstreekse leidinggevende van het personeelslid is;
- van het evaluatiegesprek wordt een verslag opgemaakt, dat het eindresultaat bevat.
De huidige rechtspositieregelingen van de lokale besturen omvatten al tal van bepalingen met betrekking tot de selectie van evaluatoren, de bepaling van criteria, de geldende termijnen, verschillende stappen, de manier waarop de resultaten worden meegedeeld, enzovoort. Deze bepalingen kunnen maximaal of zelfs volledig worden toegepast, of indien gewenst worden verfijnd, met inachtneming van de specifieke organisatorische context.
Rechtsbron: artikel 13 BVR RPR 2023
BVR RPR 2007 De regeling uit het BVR RPR 2007 is nog van toepassing tot op het ogenblik dat een bestuur beslist om de lokale rechtspositieregeling op dat vlak aan te passen na de inwerkingtreding van het BVR RPR 2023 (m.n. 18 maart 2023). Vanaf dan dient de regeling in overeenstemming te zijn met het BVR RPR 2023. Merk op dat deze tekst op bepaalde punten in tegenspraak is met het Decreet over het lokaal bestuur, waarbij het decreet voorrang heeft op de bepalingen in het rechtspositieregelingsbesluit. Zo zijn de termen gemeentesecretaris en financieel beheerder uiteraard niet meer van toepassing. In het kader van het BVR RPR 2007 zijn onderstaande bepalingen met betrekking tot de evaluatie van toepassing. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de evaluatie van de gemeentesecretaris, de adjunct-gemeentesecretaris, de financieel beheerder van de gemeente, de provinciegriffier en de financieel beheerder van de provincie. Principes: De evaluatoren leggen de evaluatie vast in een kwalitatief beschrijvend evaluatieverslag dat het evaluatieresultaat op afdoende wijze onderbouwt. De personeelsleden worden geïnformeerd over alle aspecten van het evaluatiestelsel en over de evaluatiecriteria die op hen van toepassing zijn. Evaluatieperiode en evaluatiecriteria: De raad stelt de duur van de evaluatieperiodes vast. Die is ten minste een jaar en ten hoogste twee jaar. De evaluatie wordt uitgevoerd op basis van vooraf vastgestelde evaluatiecriteria. De evaluatiecriteria sluiten aan bij de functiebeschrijvingen en bij de doelstellingen van het bestuur. Evaluatoren: Het personeelslid wordt geëvalueerd door ten minste één leidinggevende die bij voorkeur de rechtstreekse leidinggevende is. Evaluatieprocedure: De evaluatie gaat gepaard met een evaluatiegesprek tussen de evaluator en het personeelslid. De raad bepaalt de termijn waarbinnen : Rechtsbron: artikel 39 tot en met 46 BVR RPR 2007 |
De Arbeidsovereenkomstenwet staat geen proefperiode meer toe voor contractuele personeelsleden (met uitzondering van de jobstudenten en uitzendarbeid). Daarnaast is er niet langer sprake van een onderscheid tussen op proef benoemde statutairen en vast aangestelde statutairen. Dit wil eigenlijk zeggen dat de proeftijd voor statutaire personeelsleden is afgeschaft.
Het bestuur kan wel in de lokale rechtspositieregeling een aangepast opvolgings- of evaluatiesysteem voorzien voor nieuwe personeelsleden, zowel contractuelen als statutairen. Het is beter om dan niet meer te werken met de term ‘proeftijd’ maar bijvoorbeeld te spreken van een inwerkperiode of een inloopperiode. Het bestuur is vrij om een regeling uit te werken rond de ‘inwerkperiode’.
Het bestuur kan voorzien dat een negatieve evaluatie op het einde van de ‘inwerkperiode’ tot ontslag leidt. Dit ontslag dient uiteraard te gebeuren conform de wettelijke regels voorzien in het decreet lokaal bestuur en de arbeidsovereenkomstenwet.
Rechtsbron: artikel 194/1 DLB en WAO
3. Decretale graden en ombudsman
Voor de eventuele evaluatie van de decretale graden en de ombudsman zijn wel nog wettelijk een aantal regels vastgesteld.
In voorkomend geval moet het bestuur voor de evaluatie van de decretale graden een evaluatiecomité samenstellen. Dit evaluatiecomité bestaat uit het college van burgemeester en schepenen en de voorzitter van de gemeenteraad. De evaluatie moet worden uitgevoerd op basis van een voorbereidend rapport, opgesteld door externe experts op het gebied van het personeelsbeleid. Het voorbereidende rapport wordt ten minste opgesteld na een evaluatiegesprek tussen de externe deskundigen en de functiehouder, en na onderzoek naar de prestaties van de functiehouder. Hierbij worden de burgemeester, de voorzitter van het vast bureau, de leden van het managementteam en de voorzitter van de gemeenteraad betrokken.
Het evaluatiecomité bepaalt of het evaluatieresultaat gunstig of ongunstig is. Bij staking van stemmen is het evaluatieresultaat gunstig.
In voorkomend geval, dient het bestuur in de lokale rechtspositieregeling vast te stellen op welke manier externe deskundigen op het gebied van personeelsbeleid betrokken worden bij de evaluatieprocedure van decretale graden. Hierbij moet het bestuur ook bepalen hoe de externe deskundigen de benodigde informatie verzamelen voor het opstellen van voorbereidende rapporten bij hun evaluatie.
Als de ombudsman wordt geëvalueerd, gebeurt dat door een bijzondere commissie. Die commissie wordt voorgezeten door de voorzitter van de gemeenteraad en, in voorkomend geval, door de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn. Bij staking van stemmen wordt het betrokken personeelslid geacht te voldoen.
Rechtsbron: artikel 15 BVR RPR 2023 en artikel 194 DLB
BVR RPR 2007 De regeling uit het BVR RPR 2007 is nog van toepassing tot op het ogenblik dat een bestuur beslist om de lokale rechtspositieregeling op dat vlak aan te passen na de inwerkingtreding van het BVR RPR 2023 (m.n. 18 maart 2023). Vanaf dan dient de regeling in overeenstemming te zijn met het BVR RPR 2023. Merk op dat deze tekst op bepaalde punten in tegenspraak is met het Decreet over het lokaal bestuur, waarbij het decreet voorrang heeft op de bepalingen in het rechtspositieregelingsbesluit. Zo zijn de termen gemeentesecretaris en financieel beheerder uiteraard niet meer van toepassing. In het kader van het BVR RPR 2007 zijn onderstaande bepalingen met betrekking tot de evaluatie van decretale graden en de ombudsman van toepassing. Evaluatie tijdens de proeftijd, evaluatieperiodes, evaluatiecriteria: Met behoud van de toepassing van artikel 115, tweede lid, van het gemeentedecreet en artikel 111, tweede lid, van het provinciedecreet, bepaalt de raad voor de evaluatie van de gemeentesecretaris, de adjunct-gemeentesecretaris, de financieel beheerder van de gemeente, de provinciegriffier en de financieel beheerder van de provincie de volgende elementen : Met behoud van de toepassing van artikel 115, tweede lid, van het Gemeentedecreet en van artikel 111, tweede lid, van het Provinciedecreet, bepaalt de raad voor de evaluatie van de ombudsman de volgende elementen : Tussentijdse feedback: De raad regelt de tussentijdse feedback over de wijze van functioneren tussen : Ontslag: De raad kan bepalen dat een ongunstige evaluatie het ontslag wegens beroepsongeschiktheid tot gevolg heeft. Rechtsbron: artikel 51 tot en met 53 BVR RPR 2007 |
4. Positieve of negatieve gevolgen opvolgingsgesprek, feedbackgesprek of een eventuele evaluatie
Het bestuur kan zowel positieve, als negatieve gevolgen koppelen aan de opvolging, feedback en evaluatie.
Het is bijvoorbeeld mogelijk om bij een positieve opvolging, feedback of evaluatie een opleiding op kosten van het bestuur te voorzien of een toelage (functioneringstoelage, managementstoelage,…).
Bij een ongunstige opvolging, feedback of evaluatie kunnen er minder zware gevolgen aan gekoppeld worden dan het ontslag. Het ontslag is nog steeds een mogelijkheid, maar er kan ook gekozen worden voor bijvoorbeeld een herplaatsing als herkansing of een andere keuze. Een ontslag is geen automatisme. De herplaatsing gebeurt door de aanstellende overheid, op voorstel van het hoofd van het personeel en na goedkeuring door het personeelslid.
Herplaatsing moet beschouwd worden als een minder verstrekkend gevolg en niet als een ‘tijdelijk gevolg’. Niettemin kunnen ook ‘tijdelijke gevolgen’ verbonden worden aan ongunstige opvolging, feedback of evaluatie, zoals het tijdelijk niet kunnen deelnemen aan bevorderingsprocedures, een vertraging in de loopbaan of het tijdelijk onderworpen zijn aan een strengere opvolging/evaluatie.
Rechtsbron: artikel 13 BVR RPR 2023
De regeling uit het BVR RPR 2007 is nog van toepassing tot op het ogenblik dat een bestuur beslist om de lokale rechtspositieregeling op dat vlak aan te passen na de inwerkingtreding van het BVR RPR 2023 (m.n. 18 maart 2023). Vanaf dan dient de regeling in overeenstemming te zijn met het BVR RPR 2023. Merk op dat deze tekst op bepaalde punten in tegenspraak is met het Decreet over het lokaal bestuur, waarbij het decreet voorrang heeft op de bepalingen in het rechtspositieregelingsbesluit. Gunstig of ongunstig evaluatieresultaat: Het evaluatieresultaat is gunstig of ongunstig. Met behoud van de toepassing van artikel 47 kan de raad aan het gunstige evaluatieresultaat andere positieve gevolgen en aan het ongunstige evaluatieresultaat andere negatieve gevolgen koppelen, met inbegrip van het ontslag wegens beroepsongeschiktheid. Ontslag wegens beroepsongeschiktheid: Het ontslag wegens beroepsongeschiktheid is alleen mogelijk als na de passende maatregelen voor de verbetering van de wijze van functioneren, vermeld in artikel 114 van het gemeentedecreet en in artikel 110 van het provinciedecreet, uit een tussentijdse evaluatie manifest blijkt dat het personeelslid nog steeds niet voldoet. De tussentijdse evaluatie wordt uitgevoerd na een termijn van ten minste een half jaar die volgt op de kennisgeving aan het personeelslid van het ongunstige evaluatieresultaat. Het hoofd van het personeel beslist over de toepassing van de positieve gevolgen, vermeld in artikel 47 en 48, en over de toepassing van de negatieve gevolgen, met uitzondering van het ontslag wegens beroepsongeschiktheid, vermeld in artikel 47 en 48. Hij baseert zijn beslissing op een voorstel van de evaluatoren. Het hoofd van het personeel formuleert zelf het gewenste gevolg voor de personeelsleden van wie hijzelf de evaluator is, en baseert zijn beslissing daarop. Het personeelslid en zijn evaluator worden van die beslissing op de hoogte gebracht binnen een door de raad te bepalen termijn. Het hoofd van het personeel formuleert het gemotiveerde voorstel tot ontslag wegens beroepsongeschiktheid op basis van het evaluatieverslag van de tussentijdse evaluatie, vermeld in artikel 48, tweede lid. Het personeelslid en zijn evaluator worden daarvan op de hoogte gebracht binnen een door de raad te bepalen termijn. De aanstellende overheid beslist over het ontslag wegens beroepsongeschiktheid. Ze hoort het personeelslid vooraf. Het ontslag van het vast aangestelde statutaire personeelslid verloopt volgens de regels, vermeld in artikel 108, § 2. Rechtsbron: artikel 47 tot en met 49 BVR RPR 2007 |
5. Beroepsprocedure
Het bestuur moet een procedure opstellen waarbinnen personeelsleden gebruik kunnen maken van een beroepsmogelijkheid als zij ongunstige of negatieve gevolgen ondervinden van opvolging, feedback of evaluatie. Het personeelslid heeft het recht om gehoord te worden binnen het kader van deze beroepsprocedure.
Ook hier heeft het bestuur veel vrijheid om de beroepsprocedure te bepalen. Zo kiest het bestuur bijvoorbeeld de termijn waarbinnen het personeelslid beroep kan aantekenen, de samenstelling van de beroepsinstantie, de procedure die de beroepsinstantie moet volgen,… .
Rechtsbron: artikel 14 BVR RPR 2023
BVR RPR 2007 De regeling uit het BVR RPR 2007 is nog van toepassing tot op het ogenblik dat een bestuur beslist om de lokale rechtspositieregeling op dat vlak aan te passen na de inwerkingtreding van het BVR RPR 2023 (m.n. 18 maart 2023). Vanaf dan dient de regeling in overeenstemming te zijn met het BVR RPR 2023. Merk op dat deze tekst op bepaalde punten in tegenspraak is met het Decreet over het lokaal bestuur, waarbij het decreet voorrang heeft op de bepalingen in het rechtspositieregelingsbesluit. De beroepsinstantie: De raad stelt een beroepsinstantie vast waarbij het personeelslid beroep kan aantekenen. Het personeelslid kan beroep aantekenen tegen : Rechtsbron: artikel 50 BVR RPR 2007 |