1. Algemeen

Sinds 2016 is het niet meer verplicht om personeelsleden te onderwerpen aan een formalistisch periodiek evaluatiesysteem. Daarmee heeft het lokaal bestuur de keuze gekregen om het periodieke evaluatiesysteem te houden of om een eigen stelsel van prestatiemeting/opvolging uit te werken in de rechtspositieregeling. Het personeelslid blijft recht hebben op opvolging en feedback omtrent zijn functioneren.

Met de komst van het Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de minimale voorwaarden van de rechtspositieregeling van het personeel van lokale en provinciale besturen van 2023 heeft het bestuur nog veel meer vrijheden gekregen ten opzichte van het BVR RPR van 2007 en 2010 inzake opvolging, feedback en evaluatie.

Het is aan het bestuur om in de lokale rechtspositieregeling de wijze van opvolging en feedback, en de procedure voor de eventuele evaluatie te regelen. Het is belangrijk dat het bestuur hierbij de beginselen van behoorlijk bestuur in acht neemt.

Voorafgaand aan het ontslag wegens beroepsongeschiktheid ingevolge het ontoereikend functioneren van het personeelslid, is de evaluatie wel nog steeds vereist. Het is daarenboven verplicht om het personeelslid, zowel een contractueel als een statutair, voor het ontslag te horen.

Rechtsbron: artikel 194 DLB en artikelen 13-15, BVR RPR 2023

2. Opvolgingssysteem / periodieke evaluatie

2.1 Opvolgingssysteem

Bij een opvolgingssysteem bepaalt het bestuur autonoom de werkwijze voor opvolging, feedback en evaluatie en de mogelijke gevolgen hiervan. Hierbij houdt het bestuur rekening met de principes van behoorlijk bestuur.

Een opvolgingssysteem houdt in dat personeelsleden niet meer periodiek geëvalueerd worden. Het opvolgingssysteem kan zo formeel of informeel worden ingevuld als het bestuur zelf wenst.

Zoals eerder aangehaald, moet er nog wel steeds geëvalueerd worden alvorens het bestuur een personeelslid kan ontslaan op basis van beroepsongeschiktheid.

2.2 Periodieke evaluatie

Een tweede mogelijkheid is een periodieke evaluatie. In dit systeem vindt telkens na een door het bestuur bepaalde termijn een beoordeling plaats voor elk personeelslid.

Bij de periodieke evaluatie was het vroeger verplicht om een evaluatieperiode van ten minste een jaar of ten hoogste twee jaar te voorzien, deze verplichting valt weg. Dit betekent dat het bestuur een kortere, of langere cyclus kan bepalen.

In geval van een periodieke evaluatie, wordt best het volgende geregeld in de lokale rechtspositieregeling:

  1. de evaluatiecriteria;
  2. de te volgen procedurestappen;
  3. de gevallen waarin een procedure wordt opgestart;
  4. de evaluatie gebeurt door ten minste één leidinggevende die bij voorkeur de rechtstreekse leidinggevende van het personeelslid is;
  5. van het evaluatiegesprek wordt een verslag opgemaakt, dat het eindresultaat bevat.

De huidige rechtspositieregelingen van de lokale besturen omvatten al tal van bepalingen met betrekking tot de selectie van evaluatoren, de bepaling van criteria, de geldende termijnen, verschillende stappen, de manier waarop de resultaten worden meegedeeld, enzovoort. Deze bepalingen kunnen maximaal of zelfs volledig worden toegepast, of indien gewenst worden verfijnd, met inachtneming van de specifieke organisatorische context.

Rechtsbron: artikel 13 BVR RPR 2023

   BVR RPR 2007

De regeling uit het BVR RPR 2007 is nog van toepassing tot op het ogenblik dat een bestuur beslist om de lokale rechtspositieregeling op dat vlak aan te passen na de inwerkingtreding van het BVR RPR 2023 (m.n. 18 maart 2023). Vanaf dan dient de regeling in overeenstemming te zijn met het BVR RPR 2023.

Merk op dat deze tekst op bepaalde punten in tegenspraak is met het Decreet over het lokaal bestuur, waarbij het decreet voorrang heeft op de bepalingen in het rechtspositieregelingsbesluit. Zo zijn de termen gemeentesecretaris en financieel beheerder uiteraard niet meer van toepassing.

In het kader van het BVR RPR 2007 zijn onderstaande bepalingen met betrekking tot de evaluatie van toepassing.

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de evaluatie van de gemeentesecretaris, de adjunct-gemeentesecretaris, de financieel beheerder van de gemeente, de provinciegriffier en de financieel beheerder van de provincie.

Principes:

De personeelsleden zijn tijdens hun loopbaan onderworpen aan de evaluatie, vermeld in artikel 113 van het gemeentedecreet en in artikel 109 van het provinciedecreet. De raad kan bepalen dat contractuele personeelsleden met een beperkte tewerkstellingsduur niet aan de evaluatie onderworpen zijn.

De evaluatoren leggen de evaluatie vast in een kwalitatief beschrijvend evaluatieverslag dat het evaluatieresultaat op afdoende wijze onderbouwt.

De personeelsleden worden geïnformeerd over alle aspecten van het evaluatiestelsel en over de evaluatiecriteria die op hen van toepassing zijn.

De personeelsleden krijgen tussentijds feedback over hun manier van functioneren. De raad bepaalt de werkwijze voor die feedback.

Evaluatieperiode en evaluatiecriteria:

De raad stelt de duur van de evaluatieperiodes vast. Die is ten minste een jaar en ten hoogste twee jaar.

Hij bepaalt de minimale termijn die het personeelslid effectief gepresteerd moet hebben binnen de evaluatieperiode om voor een evaluatie in aanmerking te komen.

De evaluatie wordt voor een door de raad te bepalen termijn uitgesteld als het personeelslid niet voldoet aan de minimale prestatietermijn binnen de evaluatieperiode. Het personeelslid behoudt tot dan het evaluatieresultaat van de vorige evaluatieperiode.

De evaluatie heeft betrekking op de periode die volgt op de vorige evaluatieperiode.

De raad kan bepalen dat in afwijking van de vastgestelde duur van de evaluatieperiodes tussentijds een specifieke evaluatie uitgevoerd wordt in het kader van een bevorderingsprocedure of een procedure van interne personeelsmobiliteit.De aanstellende overheid kan aanvullende aanwervingsvoorwaarden vaststellen (vb. kennis van bepaalde computerprogramma's, …).

De evaluatie wordt uitgevoerd op basis van vooraf vastgestelde evaluatiecriteria. De evaluatiecriteria sluiten aan bij de functiebeschrijvingen en bij de doelstellingen van het bestuur.

Bij de vaststelling van de evaluatiecriteria voor de evaluatie van personen met een arbeidshandicap, vermeld in artikel 28, wordt zo nodig rekening gehouden met de handicap.

Evaluatoren:

Het personeelslid wordt geëvalueerd door ten minste één leidinggevende die bij voorkeur de rechtstreekse leidinggevende is.

De raad bepaalt aan welke voorwaarden een evaluator moet voldoen om te kunnen evalueren. De raad regelt de samenwerking tussen de evaluatoren als er meer dan één evaluator is.

Evaluatieprocedure:

De evaluatie gaat gepaard met een evaluatiegesprek tussen de evaluator en het personeelslid.

De evaluator neemt zijn bevindingen op in een evaluatieverslag als vermeld in artikel 40. Het personeelslid ontvangt het evaluatieverslag en ondertekent het voor kennisneming. Het personeelslid kan in het evaluatieverslag opmerkingen bij zijn evaluatie formuleren. De evaluator ondertekent het evaluatieverslag en tekent, in voorkomend geval, voor kennisneming de opmerkingen van het personeelslid.

Het evaluatieresultaat wordt opgenomen in het individuele personeelsdossier.

Het personeelslid heeft het recht om zijn persoonlijke evaluatiedossier te raadplegen en krijgt er op zijn verzoek een afschrift van. Het personeelslid krijgt een kopie van zijn evaluatie.

De raad bepaalt de termijn waarbinnen :
1° het personeelslid het ondertekende evaluatieverslag met zijn eventuele opmerkingen terugbezorgt aan zijn evaluator;
2° het evaluatieproces, met uitzondering van de beslissing over het gevolg van de evaluatie, vermeld in artikel 49, en met uitzondering van de beroepsprocedure, vermeld in artikel 50, afgerond moet zijn.

Het hoofd van het personeel zorgt voor de interne organisatie van het evaluatieproces binnen de door de raad bepaalde termijnen.

Rechtsbron: artikel 39 tot en met 46 BVR RPR 2007

2.3 Inloopperiode

De Arbeidsovereenkomstenwet staat geen proefperiode meer toe voor contractuele personeelsleden (met uitzondering van de jobstudenten en uitzendarbeid). Daarnaast is er niet langer sprake van een onderscheid tussen op proef benoemde statutairen en vast aangestelde statutairen. Dit wil eigenlijk zeggen dat de proeftijd voor statutaire personeelsleden is afgeschaft.  

Het bestuur kan wel in de lokale rechtspositieregeling een aangepast opvolgings- of evaluatiesysteem voorzien voor nieuwe personeelsleden, zowel contractuelen als statutairen. Het is beter om dan niet meer te werken met de term ‘proeftijd’ maar bijvoorbeeld te spreken van een inwerkperiode of een inloopperiode. Het bestuur is vrij om een regeling uit te werken rond de ‘inwerkperiode’.

Het bestuur kan voorzien dat een negatieve evaluatie op het einde van de ‘inwerkperiode’ tot ontslag leidt. Dit ontslag dient uiteraard te gebeuren conform de wettelijke regels voorzien in het decreet lokaal bestuur en de arbeidsovereenkomstenwet.

Rechtsbron: artikel 194/1 DLB en WAO

3. Decretale graden en ombudsman

Voor de eventuele evaluatie van de decretale graden en de ombudsman zijn wel nog wettelijk een aantal regels vastgesteld.

In voorkomend geval moet het bestuur voor de evaluatie van de decretale graden een evaluatiecomité samenstellen. Dit evaluatiecomité bestaat uit het college van burgemeester en schepenen en de voorzitter van de gemeenteraad. De evaluatie moet worden uitgevoerd op basis van een voorbereidend rapport, opgesteld door externe experts op het gebied van het personeelsbeleid. Het voorbereidende rapport wordt ten minste opgesteld na een evaluatiegesprek tussen de externe deskundigen en de functiehouder, en na onderzoek naar de prestaties van de functiehouder. Hierbij worden de burgemeester, de voorzitter van het vast bureau, de leden van het managementteam en de voorzitter van de gemeenteraad betrokken.           
Het evaluatiecomité bepaalt of het evaluatieresultaat gunstig of ongunstig is. Bij staking van stemmen is het evaluatieresultaat gunstig.         

In voorkomend geval, dient het bestuur in de lokale rechtspositieregeling vast te stellen op welke manier externe deskundigen op het gebied van personeelsbeleid betrokken worden bij de evaluatieprocedure van decretale graden. Hierbij moet het bestuur ook bepalen hoe de externe deskundigen de benodigde informatie verzamelen voor het opstellen van voorbereidende rapporten bij hun evaluatie.

Als de ombudsman wordt geëvalueerd, gebeurt dat door een bijzondere commissie. Die commissie wordt voorgezeten door de voorzitter van de gemeenteraad en, in voorkomend geval, door de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn. Bij staking van stemmen wordt het betrokken personeelslid geacht te voldoen.

Rechtsbron: artikel 15 BVR RPR 2023 en artikel 194 DLB

BVR RPR 2007

De regeling uit het BVR RPR 2007 is nog van toepassing tot op het ogenblik dat een bestuur beslist om de lokale rechtspositieregeling op dat vlak aan te passen na de inwerkingtreding van het BVR RPR 2023 (m.n. 18 maart 2023). Vanaf dan dient de regeling in overeenstemming te zijn met het BVR RPR 2023.

Merk op dat deze tekst op bepaalde punten in tegenspraak is met het Decreet over het lokaal bestuur, waarbij het decreet voorrang heeft op de bepalingen in het rechtspositieregelingsbesluit. Zo zijn de termen gemeentesecretaris en financieel beheerder uiteraard niet meer van toepassing.

In het kader van het BVR RPR 2007 zijn onderstaande bepalingen met betrekking tot de evaluatie van decretale graden en de ombudsman van toepassing.

Evaluatie tijdens de proeftijd, evaluatieperiodes, evaluatiecriteria:

Met behoud van de toepassing van artikel 115, tweede lid, van het gemeentedecreet en artikel 111, tweede lid, van het provinciedecreet, bepaalt de raad voor de evaluatie van de gemeentesecretaris, de adjunct-gemeentesecretaris, de financieel beheerder van de gemeente, de provinciegriffier en de financieel beheerder van de provincie de volgende elementen :
1° de evaluatie tijdens de proeftijd;
2° de duur van de evaluatieperiodes, die dezelfde is als voor de andere personeelsleden;
3° de evaluatiecriteria;
4° de evaluatieresultaten en de mogelijke gevolgen ervan.

De raad bepaalt de wijze waarop de externe deskundigen in het personeelsbeleid betrokken worden bij de vaststelling van de evaluatiecriteria en de wijze waarop zij de noodzakelijke informatie vergaren voor de opmaak van het voorbereidende rapport, vermeld in artikel 115, tweede lid, van het gemeentedecreet en in artikel 111, tweede lid, van het provinciedecreet.

De evaluatiecriteria worden vastgesteld voor :
1° de gemeentesecretaris en de provinciegriffier : na overleg van de functiehouders met het college van burgemeester en schepenen of de deputatie;
2° de adjunct-gemeentesecretaris : na overleg van de adjunct-gemeentesecretaris met de gemeentesecretaris en het college van burgemeester en schepenen;
3° de financieel beheerder van de gemeente en de financieel beheerder van de provincie : na overleg van de financieel beheerder met de gemeentesecretaris of de provinciegriffier en het college van burgemeester en schepenen of de deputatie.

De onafhankelijkheid waarmee de financieel beheerder van de gemeente en de financieel beheerder van de provincie bepaalde taken, vermeld in het gemeentedecreet en in het provinciedecreet, uitvoeren, mag niet het voorwerp zijn van evaluatie. De mate waarin zij zich inzetten voor de uitvoering van die taken is wel een aandachtspunt in de evaluatie.

Met behoud van de toepassing van artikel 115, tweede lid, van het Gemeentedecreet en van artikel 111, tweede lid, van het Provinciedecreet, bepaalt de raad voor de evaluatie van de ombudsman de volgende elementen :
1° de evaluatie tijdens de proeftijd;
2° de duur van de evaluatieperiodes;
3° de evaluatiecriteria;
4° de evaluatieresultaten en de mogelijke gevolgen ervan.

De evaluatiecriteria worden vastgesteld na overleg tussen de ombudsman en het college van burgemeester en schepenen of de deputatie en rekening houdend met de taken van de ombudsman zoals vastgesteld in het ombudsreglement.

De onafhankelijkheid waarmee de ombudsman de zaken die aan hem worden voorgelegd, behandelt, mag niet het voorwerp zijn van evaluatie.

Tussentijdse feedback:

De raad regelt de tussentijdse feedback over de wijze van functioneren tussen :
1° de gemeentesecretaris of de provinciegriffier en het college van burgemeester en schepenen of de deputatie;
2° de adjunct-gemeentesecretaris enerzijds en het college van burgemeester en schepenen en de gemeentesecretaris anderzijds;
3° de financieel beheerder van de gemeente enerzijds en het college van burgemeester en schepenen en de gemeentesecretaris anderzijds;
4° de financieel beheerder van de provincie enerzijds en de deputatie en de provinciegriffier anderzijds.

De raad regelt de wijze waarop de ombudsman tussentijds feedback krijgt van het college van burgemeester en schepenen of de deputatie over zijn wijze van functioneren.

Ontslag:

De raad kan bepalen dat een ongunstige evaluatie het ontslag wegens beroepsongeschiktheid tot gevolg heeft.

Het ontslag is alleen mogelijk als uit een tussentijdse evaluatie na een periode van ten minste een half jaar die volgt op de kennisgeving van het ongunstige evaluatieresultaat aan de functiehouder, manifest blijkt dat hij nog steeds niet voldoet. De bepalingen van artikel 49, § 3, zijn van overeenkomstige toepassing.

Rechtsbron: artikel 51 tot en met 53 BVR RPR 2007

4. Positieve of negatieve gevolgen opvolgingsgesprek, feedbackgesprek of een eventuele evaluatie

Het bestuur kan zowel positieve, als negatieve gevolgen koppelen aan de opvolging, feedback en evaluatie.

Het is bijvoorbeeld mogelijk om bij een positieve opvolging, feedback of evaluatie een opleiding op kosten van het bestuur te voorzien of een toelage (functioneringstoelage, managementstoelage,…).

Bij een ongunstige opvolging, feedback of evaluatie kunnen er minder zware gevolgen aan gekoppeld worden dan het ontslag. Het ontslag is nog steeds een mogelijkheid, maar er kan ook gekozen worden voor bijvoorbeeld een herplaatsing als herkansing of een andere keuze.  Een ontslag is geen automatisme. De herplaatsing gebeurt door de aanstellende overheid, op voorstel van het hoofd van het personeel en na goedkeuring door het personeelslid.

Herplaatsing moet beschouwd worden als een minder verstrekkend gevolg en niet als een ‘tijdelijk gevolg’. Niettemin kunnen ook ‘tijdelijke gevolgen’ verbonden worden aan ongunstige opvolging, feedback of evaluatie, zoals het tijdelijk niet kunnen deelnemen aan bevorderingsprocedures, een vertraging in de loopbaan of het tijdelijk onderworpen zijn aan een strengere opvolging/evaluatie.

Rechtsbron: artikel 13 BVR RPR 2023

BVR RPR 2007

De regeling uit het BVR RPR 2007 is nog van toepassing tot op het ogenblik dat een bestuur beslist om de lokale rechtspositieregeling op dat vlak aan te passen na de inwerkingtreding van het BVR RPR 2023 (m.n. 18 maart 2023). Vanaf dan dient de regeling in overeenstemming te zijn met het BVR RPR 2023.

Merk op dat deze tekst op bepaalde punten in tegenspraak is met het Decreet over het lokaal bestuur, waarbij het decreet voorrang heeft op de bepalingen in het rechtspositieregelingsbesluit.

Gunstig of ongunstig evaluatieresultaat:

Het evaluatieresultaat is gunstig of ongunstig.

De raad kan het evaluatieresultaat gunstig verder opdelen in positieve evaluatieresultaten en het evaluatieresultaat ongunstig verder opdelen in negatieve evaluatieresultaten.

Het personeelslid met een gunstig evaluatieresultaat dat de vereiste schaalanciënniteit heeft, krijgt de volgende salarisschaal van de functionele loopbaan.

Het personeelslid met een ongunstig evaluatieresultaat heeft geen recht op de volgende salarisschaal van de functionele loopbaan, ook al heeft het de vereiste schaalanciënniteit. Het personeelslid krijgt die salarisschaal pas als het een volgende evaluatieperiode afsluit met een gunstig evaluatieresultaat.

In afwijking van het tweede lid kan de raad bepalen dat het personeelslid de volgende salarisschaal van de functionele loopbaan krijgt als het een gunstig evaluatieresultaat behaalt voor een tussentijdse evaluatie die uitgevoerd wordt zodra de volgende evaluatieperiode voor de helft is verstreken.

Met behoud van de toepassing van artikel 47 kan de raad aan het gunstige evaluatieresultaat andere positieve gevolgen en aan het ongunstige evaluatieresultaat andere negatieve gevolgen koppelen, met inbegrip van het ontslag wegens beroepsongeschiktheid.

Ontslag wegens beroepsongeschiktheid:

Het ontslag wegens beroepsongeschiktheid is alleen mogelijk als na de passende maatregelen voor de verbetering van de wijze van functioneren, vermeld in artikel 114 van het gemeentedecreet en in artikel 110 van het provinciedecreet, uit een tussentijdse evaluatie manifest blijkt dat het personeelslid nog steeds niet voldoet. De tussentijdse evaluatie wordt uitgevoerd na een termijn van ten minste een half jaar die volgt op de kennisgeving aan het personeelslid van het ongunstige evaluatieresultaat.

Het hoofd van het personeel beslist over de toepassing van de positieve gevolgen, vermeld in artikel 47 en 48, en over de toepassing van de negatieve gevolgen, met uitzondering van het ontslag wegens beroepsongeschiktheid, vermeld in artikel 47 en 48. Hij baseert zijn beslissing op een voorstel van de evaluatoren. Het hoofd van het personeel formuleert zelf het gewenste gevolg voor de personeelsleden van wie hijzelf de evaluator is, en baseert zijn beslissing daarop.

Het personeelslid en zijn evaluator worden van die beslissing op de hoogte gebracht binnen een door de raad te bepalen termijn.

Het hoofd van het personeel formuleert het gemotiveerde voorstel tot ontslag wegens beroepsongeschiktheid op basis van het evaluatieverslag van de tussentijdse evaluatie, vermeld in artikel 48, tweede lid.

Het personeelslid en zijn evaluator worden daarvan op de hoogte gebracht binnen een door de raad te bepalen termijn.

De aanstellende overheid beslist over het ontslag wegens beroepsongeschiktheid. Ze hoort het personeelslid vooraf.

Het ontslag van het vast aangestelde statutaire personeelslid verloopt volgens de regels, vermeld in artikel 108, § 2.

Rechtsbron: artikel 47 tot en met 49 BVR RPR 2007

5. Beroepsprocedure

Het bestuur moet een procedure opstellen waarbinnen personeelsleden gebruik kunnen maken van een beroepsmogelijkheid als zij ongunstige of negatieve gevolgen ondervinden van opvolging, feedback of evaluatie. Het personeelslid heeft het recht om gehoord te worden binnen het kader van deze beroepsprocedure.

Ook hier heeft het bestuur veel vrijheid om de beroepsprocedure te bepalen. Zo kiest het bestuur bijvoorbeeld de termijn waarbinnen het personeelslid beroep kan aantekenen, de samenstelling van de beroepsinstantie, de procedure die de beroepsinstantie moet volgen,… .

Rechtsbron: artikel 14 BVR RPR 2023

BVR RPR 2007

De regeling uit het BVR RPR 2007 is nog van toepassing tot op het ogenblik dat een bestuur beslist om de lokale rechtspositieregeling op dat vlak aan te passen na de inwerkingtreding van het BVR RPR 2023 (m.n. 18 maart 2023). Vanaf dan dient de regeling in overeenstemming te zijn met het BVR RPR 2023.

Merk op dat deze tekst op bepaalde punten in tegenspraak is met het Decreet over het lokaal bestuur, waarbij het decreet voorrang heeft op de bepalingen in het rechtspositieregelingsbesluit.

De beroepsinstantie:

De raad stelt een beroepsinstantie vast waarbij het personeelslid beroep kan aantekenen. Het personeelslid kan beroep aantekenen tegen :
1° de evaluatie met het evaluatieresultaat ongunstig of, als het evaluatieresultaat ongunstig met toepassing van artikel 47, § 1, tweede lid, verder opgedeeld werd in negatieve evaluatieresultaten, de evaluatie met een negatief evaluatieresultaat;
2° als het evaluatieresultaat gunstig met toepassing van artikel 47, § 1, tweede lid, verder opgedeeld werd in positieve evaluatieresultaten, de evaluatie met het positieve evaluatieresultaat dat het personeelslid niet positief genoeg vindt.

De raad bepaalt de samenstelling van de beroepsinstantie. Leden van de raad en van het uitvoerend orgaan van het bestuur, evenals de evaluator van het personeelslid dat beroep aantekent, mogen er geen deel van uitmaken.

De procedure:

De beroepsinstantie onderzoekt het beroep en hoort de evaluator en het personeelslid. Het onderzoek resulteert in een gemotiveerd advies aan het hoofd van het personeel tot bevestiging of tot aanpassing van de evaluatie en het evaluatieresultaat. Het hoofd van het personeel beslist op basis van het advies of hij de bestaande evaluatie en het evaluatieresultaat bevestigt of aanpast. Hij brengt het personeelslid, de evaluator en de beroepsinstantie van zijn beslissing op de hoogte.

Het hoofd van het personeel kan geen beslissing nemen over de toekenning van een negatief gevolg van de evaluatie, vermeld in artikel 49, § 1, noch een voorstel formuleren over het ontslag, vermeld in artikel 49, § 2, voor het beroep tegen een ongunstige evaluatie is afgehandeld en hij beslist heeft om de evaluatie al dan niet aan te passen.

De raad stelt de nadere procedureregels vast. Hij bepaalt ten minste :
1° de termijn om beroep aan te tekenen;
2° de wijze waarop het personeelslid en de evaluator gehoord worden en de termijn die daarvoor geldt;
3° de termijn waarbinnen het gemotiveerd advies geformuleerd moet zijn;
4° de uiterste termijn voor de beslissing van het hoofd van het personeel om de evaluatie en het evaluatieresultaat te bevestigen of aan te passen;
5° de termijn en de regels voor de kennisgeving van de eindbeslissing over de evaluatie aan het personeelslid, aan de evaluator en aan de beroepsinstantie.

Als de beroepsinstantie in een beroep als vermeld in § 1, 1°, geen advies formuleert binnen de door de raad vastgestelde termijn, dan is het evaluatieresultaat gunstig en past het hoofd van het personeel de evaluatie en het evaluatieresultaat in die zin aan. Als in een dergelijk beroep het hoofd van het personeel geen beslissing neemt over de bevestiging of aanpassing van de evaluatie en van het evaluatieresultaat binnen de door de raad bepaalde termijn, dan zijn de evaluatie en het evaluatieresultaat gunstig.

Als de beroepsinstantie in een beroep als vermeld in § 1, 2°, geen advies formuleert binnen de door de raad vastgestelde termijn, dan krijgt het personeelslid het evaluatieresultaat dat één trap positiever is dan het eerder gekregen evaluatieresultaat en past het hoofd van het personeel de evaluatie en het evaluatieresultaat in die zin aan. Als in een dergelijk beroep het hoofd van het personeel geen beslissing neemt over de bevestiging of aanpassing van de evaluatie en van het evaluatieresultaat binnen de door de raad bepaalde termijn, dan krijgt het personeelslid het evaluatieresultaat dat één trap positiever is dan het eerder gekregen evaluatieresultaat.

Rechtsbron: artikel 50 BVR RPR 2007