1. Rechtsbron

De verplichting tot het betalen van een vakantietoelage vindt men terug in artikel 148 van de Nieuwe Gemeentewet. Dit artikel bepaalt dat het gemeentepersoneel  vakantiegeld ontvangt onder de voorwaarden die door de Vlaamse regering worden bepaald

Deze regeling omtrent de vakantietoelage werd eerst uitgewerkt in het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2002 betreffende de toekenning en de vaststelling van het vakantiegeld van het gemeente-en provinciepersoneel (B.S. 30 oktober 2002).

Het BVR RPR 2023 heeft dit besluit echter opgeheven en voorziet thans zelf in een regeling inzake het vakantiegeld (bij toepassing van het publiek vakantiestelsel). 

Rechtsbron: artikel 69, 1° en artikel 33 e.v. BVR RPR 2023

2. Toepassingsgebied

Gelet op het feit dat het vakantiegeld een wettelijke vergoeding of toelage is, moet de gemeenteraad geen reglement vaststellen, noch een raadsbeslissing nemen om deze vergoeding te kunnen toekennen aan het personeel.

Het publiek vakantiestelsel is van toepassing op de vastbenoemde personeelsleden. 

Wat betreft de contractuele personeelsleden (en voorheen ook de op proef benoemde personeelsleden) kunnen lokale besturen op basis van artikel 17 van de wet van 26 juni 1992 kiezen welk vakantiestelsel zij voor deze personeelsleden volgen. Het publiek vakantiestelsel is dan ook van toepassing op de contractuelen en op proef benoemden indien het bestuur daarvoor gekozen heeft.

3. Basisbegrippen

Artikel 34, tweede lid van het BVR RPR 2023 verduidelijkt volgende begrippen:
 

  • referentiejaar: het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de vakantie wordt toegekend;
  • vakantiejaar: het jaar waarin de vakantie wordt toegekend;
  • maandsalaris: het maandsalaris, vermeld in artikel 31, tweede lid, aangevuld met de eventuele haard- of standplaatstoelage en in voorkomend geval met de toelagen die de raad in de rechtspositieregeling vaststelt.

BVR 2002

Artikel 1 van het besluit van de Vlaamse regering van 13 september 2002 verduidelijkte een aantal basisbegrippen als volgt: 

  • Jaarsalaris: het salaris op jaarbasis of in voorkomend geval het wachtgeld of de uitkering, uitbetaald in de plaats van een salaris aangevuld met de eventuele haard- of standplaatstoelage;

  • Volledige prestaties: de prestaties waarvan de werktijdregeling overeenstemt met een voltijdse betrekking;

  • Referentiejaar: het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de vakantie wordt toegekend.

4. Vakantietoelage

Bedrag en berekeningsbasis 

Artikel 34 van het BVR RPR 2023 bepaalt dat het vakantiegeld voor volledige prestaties die gedurende het hele referentiejaar zijn verricht, 92% bedraagt van het maandsalaris van de maand maart van het vakantiejaar.

Onder maandsalaris wordt verstaan: "het maandsalaris, vermeld in artikel 31, tweede lid, aangevuld met de eventuele haard- of standplaatstoelage en in voorkomend geval met de toelagen die de raad in de rechtspositieregeling vaststelt".

De berekeningsbasis betreft dus vooreerst het maandsalaris, aangevuld met de eventuele haard- of standplaatstoelage. Het BVR RPR 2023 voorziet thans echter ook de mogelijkheid om deze berekeningsbasis uit te breiden met toelagen die de raad in de rechtspositieregeling vaststelt.

 

Voorbeeld

PL werkt 38/38ste gedurende heel het referentiejaar 2023 (abstractie index en toelagen)

Maandloon maart 2024: € 2.000

Oplossing: € 2.000 x 92% = € 1.840

BVR 2002

Overeenkomstig artikel 4 van het BVR van 13 september 2002 bedraagt de vakantietoelage 92% van 1/12de van het geïndexeerde jaarsalaris van de maand maart, eventueel verhoogd met de haard- of standplaatstoelage.

Onder het geïndexeerde jaarsalaris, of de in de plaats daarvan gestelde vergoeding, eventueel vermeerderd met de haard- en standplaatstoelage, wordt enkel de effectieve wedde verstaan.

Andere vergoedingen of toelagen worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van de vakantietoelage zoals:

  • de vergoeding voor buitengewone prestaties,
  • de toelage voor zaterdag-, zondag- of nachtprestaties,
  • weddebijslag voor buitengewone prestaties voor verplegend en verzorgend personeel, ... . 

Voorbeeld 
PL werkt 38/38ste gedurende heel het referentiejaar 2023 (abstractie index)
Jaarloon maart 2024: € 15.300
Haardtoelage: € 719,89

Oplossing: [€ 15.300 + € 719,89] x 1/12 x 92% = € 2.096,4

Referentiejaar en opbouw

De vakantietoelage wordt toegekend op basis van de prestaties van het personeelslid in het voorgaand jaar (= referentiejaar). 

Heeft men volledige prestaties verricht in het voorgaand jaar, dan heeft men recht op de volledige vakantietoelage.

Artikel 35 van het BVR RPR 2023 voorziet dat periodes van disponibiliteit en periodes van dienstactiviteit, met in begrip van bepaalde met dienstactiviteit gelijkgestelde periodes, in aanmerking komen om het bedrag van het vakantiegeld te berekenen.

Personeelsleden zijn in dienstactiviteit bij verlof of afwezigheid als ze op dat ogenblik het recht op salaris volledig of gedeeltelijk behouden, of ten gevolge van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk of een beroepsziekte.

Volgende met dienstactiviteit gelijkgestelde periodes tellen mee voor de berekening van het vakantiegeld:
 

  • Thematische verloven (ouderschapsverlof, verlof voor medische bijstand, palliatief verlof, mantelzorgverlof)
  • Vlaams Zorgkrediet
  • Adoptieverlof (artikel 30ter arbeidsovereenkomstenwet)
  • Pleegzorgverlof (artikel 30quater arbeidsovereenkomstenwet)
  • Pleegouderverlof (artikel 30sexies arbeidsovereenkomstenwet)
  • Omstandigheidsverlof
  • Periode met recht op een uitkering i.k.v. ziekte- en invaliditeitsverzekering anders dan een uitkering bij een periode van ziekte of ongeval privé-leven
  • Periode van ziekte of ongeval privé-leven met recht op een uitkering i.k.v. ziekte- en invaliditeitsverzekering
  • Afwezigheid wegens militaire dienst die geen volledige kalendermaand beslaat
  • Tijdelijke afwezigheid overmacht statutair
  • Periode van tijdelijke werkloosheid met recht op een uitkering i.k.v. werkloosheidsverzekering

De Raad kan bepalen dat volgende periodes toch niet in aanmerking komen:
 

  • Thematische verloven
  • Vlaams Zorgkrediet
  • Tijdelijke afwezigheid overmacht statutair
  • Periode van tijdelijke werkloosheid met recht op een uitkering i.k.v. werkloosheidsverzekering

De meerekenbaarheid van periodes van ziekte of ongeval privé leven met recht op een ziekte- of invaliditeitsuitkering en periodes van disponibiliteit wegens arbeidsongeschiktheid kan beperkt worden tot 12 maanden.

Tijdens periodes van onbetaald verlof (als recht/gunst), alsook periodes van afwezigheid wegens dwingende redenen en wegens het zorgverlof bouwt men nooit rechten op op vakantiegeld.

Ten slotte wordt opnieuw in een gelijkstelling voor schoolverlaters voorzien: met name komt de periode van 1 januari van het referentiejaar tot de dag voorafgaand aan de datum van indiensttreding in aanmerking om het bedrag van het vakantiegeld te berekenen indien:

  • Het personeelslid jonger is dan 25 jaar op het einde van referentiejaar
  • Het personeelslid uiterlijk in dienst is getreden op de laatste dag van de vierde maand die volgt na de maand waarin het personeelslid een studie die recht geeft op kinderbijslag heeft beëindigd, of de maand waarin het personeelslid een leerovereenkomst heeft beëindigd

BVR 2002

Voor de berekening van de vakantietoelage wordt rekening gehouden met de volgende periodes gedurende het referentiejaar:

  • de periode waarin het personeelslid het jaarsalaris geheel of gedeeltelijk genoten heeft.
    Onder jaarsalaris wordt verstaan: "het salaris op jaarbasis of in voorkomend geval het wachtgeld of de uitkering, uitbetaald in de plaats van een salaris aangevuld met de eventuele haard- of standplaatstoelage".

  • de periode waarin het personeelslid niet in dienst is kunnen treden of zijn ambtsuitoefening heeft moeten schorsen wegens zijn verplichtingen ingevolge de dienstplichtwetten of de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden;

  • de periode waarin men afwezig was wegens ouderschapsverlof;

  • de periode waarin men afwezig was in het kader van de moederschapsbescherming, zoals bepaald in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971;

  • de periode van 1 januari van het referentiejaar tot aan de datum van effectieve indiensttreding voor de jonge personeelsleden die:

    • jonger zijn dan 25 jaar op het einde van het referentiejaar;

    • uiterlijk in dienst getreden zijn op de laatste werkdag van de vierde maand die volgt op de datum waarop het personeelslid de instelling heeft verlaten waar het zijn studies heeft gedaan (onder de voorwaarden, bepaald in artikel 62 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders) of de datum waarop zijn leerovereenkomst een einde heeft genomen.

De periodes gedurende welke het personeelslid een dienstvrijstelling genoot voor het vervullen van een opdracht worden niet gelijkgesteld voor de berekening van het vakantiegeld.

    Rechtsbron: artikel 5 en 6 BVR van 13 september 2002

    Betaling

    In het BVR RPR 2023 wordt niets meer uitdrukkelijk bepaald omtrent het tijdstip van uitbetaling van het vakantiegeld en van het vakantiegeld uit dienst. Dit wordt dan ook overgelaten aan de besturen (lokale autonomie). Het wordt echter aangeraden om dezelfde tijdstippen voor uitbetaling te hanteren als die golden onder de toepassing van het Besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2002 betreffende de toekenning en de vaststelling van het vakantiegeld van het gemeente-en provinciepersoneel.

    BVR 2002

    De vakantietoelage dient betaald te worden tussen 1 mei en 30 juni van het jaar waarin de vakantie wordt toegekend.

    Bij een uitdiensttreding in geval van pensionering, overlijden, ontslag, afdanking of afzetting wordt het vakantiegeld uitbetaald tijdens de maand die volgt op de datum van één van voorgaande gebeurtenissen. 

    Rechtsbron: Artikelen 3 tot 6 en 12 van het BVR van 13 september 2002

    5. Onvolledige prestaties

    In het BVR RPR 2023 wordt niets uitdrukkelijk bepaald omtrent de berekeningswijze van het vakantiegeld in geval van een onvolledig referentiejaar.

    Dit behoort in principe dan ook tot de lokale autonomie. Men dient bij het proratiseren in ieder geval een billijke werkwijze te hanteren. Bijgevolg wordt aangeraden dezelfde regels te hanteren als deze die golden onder de toepassing van het Besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2002 betreffende de toekenning en de vaststelling van het vakantiegeld van het gemeente-en provinciepersoneel.

    In het BVR RPR 2023 wordt verder ook niets uitdrukkelijk bepaald omtrent de berekeningswijze van het vakantiegeld in geval van een onvolledig arbeidsregime.

    De nota aan de Vlaamse Regering bij artikel 35 bepaalt evenwel dat de berekeningswijze van het vakantiegeld ongewijzigd blijft en geeft een voorbeeld van berekening van het vakantiegeld in geval van een deeltijds arbeidsregime, hetgeen overeenstemt met de werkwijze die voordien steeds werd gehanteerd.

    BVR 2002

    Onvolledig referentiejaar

    Wanneer het betrokken personeelslid geen prestaties geleverd heeft gedurende het volledig referentiejaar (bv. in de loop van het referentiejaar in dienst getreden), wordt de vakantietoelage vastgesteld als volgt:

    • voor elke volledige maand wordt een twaalfde van het jaarbedrag toegekend;

    • voor elke onvolledige maand wordt een dertigste van het maandbedrag toegekend per kalenderdag.

    Rechtsbron: artikel 7 van het BVR van 13 september 2002

    Onvolledig arbeidsregime 

    Een personeelslid dat deeltijds tewerkgesteld is, heeft recht op een vakantietoelage a rato van de prestatiebreuk. .

    De berekening gebeurt op basis van het werkelijk verdiend jaarloon en hierin zit de uurdeler reeds vervat.

    Voorbeelden

    Voorbeeld 1
    PL werkt 38/38ste gedurende 4m in refertejaar 2023 (abstractie index)
    Jaarloon maart 2024: € 15.300
    Haardtoelage: € 719,89

    Oplossing: [€ 15.300 + € 719,89]  x 1/12 x 92% x 4/12 = € 698,80

    Voorbeeld 2
    PL werkt 19/38ste gedurende 12m in refertejaar 2023 (abstractie index)
    Jaarloon maart 2024: € 15.300
    Haardtoelage: € 719,89

    Oplossing: [€ 15.300 + € 719,89] x 1/12 x 92% x 19/38 = € 1.048,20

    Voorbeeld 3
    PL werkt 38/38ste gedurende 4m en 3d in refertejaar 2023 (abstractie index)
    Jaarloon maart 2024: € 15.300
    Haardtoelage: € 719,89

    Oplossing: [€ 15.300 + € 719,89]  x 1/12 x 92% x 123/360 = € 716,27

    Rechtsbron: Artikel 7 en 8 van het BVR van 13 september 2002

    6. Cumulatie

    Het BVR RPR 2023 voorziet geen beperking inzake het cumuleren van vakantiegelden meer.

    BVR 2002

    Bij toepassing van het publiek vakantiestelsel conform het BVR van 13 september 2002 geldt een cumulatiebeperking.

    Artikel 9 van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2002 bepaalt immers dat twee of meer vakantiegelden, met inbegrip van deze verkregen met toepassing van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers, niet gecumuleerd kunnen worden boven een bedrag dat overeenkomt met het hoogste vakantiegeld dat bekomen wordt wanneer de vakantiegelden van de uitgeoefende ambten en activiteiten berekend worden op basis van volledige prestaties.

    Opdat dit maximum kan gerespecteerd worden, moeten een of meerdere vakantiegelden ingehouden of verminderd worden.

    Om de inhoudingen te bepalen dient men volgende berekening uit te voeren:
          1) Fictief vakantiegeld berekenen voor elke activiteit o.b.v. voltijdse en volledige prestaties
          2) Bepalen van het maximum vakantiegeld o.b.v. voltijdse en volledige prestaties
          3) Effectief ontvangen vakantiegelden berekenen/optellen en vergelijken met maximum
          4) Indien meer dan maximum: kleine openbaar vakantiegeld verminderen

    Het vakantiegeld van de private sector wordt nooit verminderd of ingehouden. Wanneer een personeelslid naast zijn betrekking als statutair personeelslid in een privéonderneming werkt, zal het vakantiegeld overeenkomstig de regeling van de privé sector integraal worden uitbetaald. Het vakantiegeld waar betrokkene recht op heeft als statutair zal dan eventueel verminderd worden overeenkomstig de cumulatieregels.

    Daarnaast zal de inhouding of vermindering steeds verricht worden op het kleinste vakantiegeld.

    Opdat het bestuur de inhoudingen of verminderingen kan uitvoeren, is het personeelslid dat verschillende vakantiegelden cumuleert, verplicht het bedrag van de verschillende vakantiegelden mee te delen aan de personeelsdienst. Wanneer het personeelslid deze verplichting niet naleeft, kan dit aanleiding geven tot tuchtstraffen

    Rechtsbron: artikel 9 en 10 van het BVR van 13 september 2002

    Voorbeeld
    Personeelslid werkt 3/5de bij bestuur: loon € 15.300 à 100%
    Personeelslid werkt 3/5de bij privéfirma: vakantiegeld 3/5de = € 900
    (abstractie index en H&S)

    Oplossing:
    • Bepalen van het maximum:

        Bestuur: € 15.300 x 1/12 x 92% = € 1.173
        Privéfirma: € 900 x 5/3 = € 1.500
         --> € 1.500 is maximum dat personeelslid aan vakantiegeld kan krijgen op 2 plaatsen samen

    • Effectief vakantiegeld bij werkgevers

           Vakantiegeld bestuur: [€ 15.300 x 1/12 x 92%] x 3/5 = € 703,80

            Privéfirma: € 900

            € 703,8 + € 900 = € 1.603,8
            € 1.603,8 > € 1.500

    Privéfirma betaalt € 900 uit (vakantiegeld privé wordt niet verminderd)
    Bestuur mag slechts € 600 uitbetalen (€ 1.500 – €900)

    7. Vakantietoelage uit dienst

    In het BVR RPR 2023 wordt niets uitdrukkelijk bepaald over het vakantiegeld uit dienst. 

    Dit wordt dan ook overgelaten aan de besturen (lokale autonomie). 

    Het wordt echter aangeraden om dezelfde berekeningswijze en tijdstip van uitbetaling te hanteren als hetgeen gold onder de toepassing van het BVR van 13 september 2002 betreffende de toekenning en de vaststelling van het vakantiegeld van het gemeente-en provinciepersoneel.

    Verder moet  moet de raad overeenkomstig het BVR RPR 2023 in de lokale rechtspositieregeling wel de nadere regels vaststellen voor het geval het personeelslid zijn dagen vakantie niet heeft kunnen opnemen omwille van uitdiensttreding of overlijden. Hierbij moet rekening gehouden worden met hogere regelgeving.

    Rechtsbron: artikel 52, derde lid BVR RPR 2023 en nota Vlaamse Regering bij dit artikel 

    BVR 2002

    Bij een uitdiensttreding in geval van pensionering, overlijden, ontslag, afdanking of afzetting wordt het vakantiegeld uitbetaald tijdens de maand die volgt op de datum van een van voorgaande gebeurtenissen.

    Deze vakantietoelage uit dienst gebeurt altijd voor de prestaties van het huidig jaar, maar eventueel ook voor de prestaties van het vorig jaar (als men de vakantietoelage van het vorig jaar nog niet gehad heeft ~uit dienst voor mei).

    De vakantietoelage uit dienst bedraagt:
    - Voor het vorig jaar: 92% x 1/12de v/d geïndexeerde jaarwedde op basis van de wedde van de laatste maand
    - Voor het huidig jaar: 92% x 1/12de v/d geïndexeerde jaarwedde op basis van de wedde van de laatste maand x #maanden/12

    Voorbeeld
    Situatie: Uit dienst op 31 maart 2024
    Brutojaarwedde: € 15.300 à 100%
    (Abstractie index en H&S)

    Oplossing:
    Vakantietoelage UD 2023 : € 15.300 x 92% x 1/12de = € 1.173
    Vakantietoelage UD 2024: € 15.300 x 92% x 1/12 x 3/12 = € 293,25

    Rechtsbron: Artikel 12 van het BVR van 13 september 2002

    De vraag stelt zich of ook de reeds opgebouwde, maar niet-opgenomen verlofdagen bij het einde van de arbeidsrelatie moeten/kunnen worden uitbetaald.

    Ingeval van toepassing van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector (hierna genoemd: Arbeidstijdwet), verwijzen we naar artikel 9 van deze wet.

    Dit artikel bepaalt het volgende:

    “De minimumperiode van betaald jaarlijks vakantieverlof mag niet vervangen worden door een financiële vergoeding, behalve in geval van einde van arbeidsrelatie.

    Artikel 9 werd in de arbeidstijdwet opgenomen ten gevolge van Europese regelgeving, nl. artikel 7, lid 2 van de Europese arbeidstijdenrichtlijn 2003/88/EG. De Europese rechtspraak heeft bevestigd dat dit artikel van de Europese Richtlijn zo moet worden uitgelegd dat een personeelslid bij het einde van de arbeidsrelatie het recht heeft op uitbetaling van de niet-opgenomen vakantiedagen. Een werknemer heeft volgens het Hof recht op de uitbetaling ongeacht de reden van het einde van het dienstverband. Volgens uitspraken van het Hof van Justitie m.b.t. geschillen in andere landen kan de Europese regelgeving en rechtspraak in een procedure voor de rechtbank ook rechtstreeks worden ingeroepen tegen lokale besturen.

    Volgens ABB wordt de uitbetaling van niet-opgenomen vakantiedagen bij het einde van de arbeidsrelatie niet als een verplichting vermeld in artikel 9 van de arbeidstijdwet en betreft het dus enkel een mogelijkheid. Een lokaal bestuur heeft dienaangaande volgens ABB m.a.w. de keuze. Niettemin raadt ABB wel aan om tot uitbetaling over te gaan, gelet op de Europese regelgeving en rechtspraak.

    Bij toepassing van het publiek vakantiestelsel, maakt men in principe geen onderscheid tussen wettelijke en bijkomende dagen. Men heeft dan “gewoon” recht op zoveel (30-35) verlofdagen, waarop dezelfde regels van toepassing zijn. Indien door een bestuur zou worden beslist om over te gaan tot uitbetaling, dan dienen wij wel op te merken dat de uitbetaling o.i. enkel betrekking hebben op de minimumperiode van jaarlijkse vakantie waarop men volgens de Europese Richtlijn recht heeft of die volgens deze regelgeving minstens moet worden gewaarborgd, met name 4 weken. Dit komt dus, in geval van voltijdse prestaties in een 5-dagen week, (ook) neer op 20 dagen. In het BVR RPR 2007 (en het BVR 13 september 2002) is o.i. immers geen rechtsgrond voorhanden om ook tot uitbetaling over te gaan van de overige dagen.

    Voor de volledigheid kan worden meegegeven ABB evenwel steeds van oordeel was dat indien een bestuur ervoor kiest om over te gaan tot uitbetaling, dat dan ook alle niet-opgenomen dagen moeten worden uitbetaald, zonder beperking dus tot de hierboven vermelde “minimumperiode van jaarlijkse vakantie” waarvan sprake in de Europese Richtlijn/arbeidstijdwet. 

     

    8. Verrekening vakantiegeld (indiensttreding)

    Indien er een personeelslid in dienst treedt, dient men bij toepassing van het publiek vakantiestelsel nooit een verrekening van vakantiegeld te doen.

    Het personeelslid behoudt het vakantiegeld uit dienst wat deze van de vorige werkgever ontvangen heeft (ongeacht of het personeelslid bij de vorige werkgever onder een privaat, dan wel een publiek vakantiestelsel viel). Vanaf de aanstelling bij het bestuur onder het publiek stelsel bouwt het personeelslid rechten op op een vakantietoelage voor het jaar nadien op basis de bij het bestuur geleverde prestaties.

    9. Wijziging arbeidsregime

    Een wijziging van arbeidsregime op 1 januari of in de loop van het jaar heeft geen invloed op de vakantietoelage uitbetaald in dat jaar, aangezien de vakantietoelage wordt berekend op basis van de prestaties van het voorgaand jaar.

    Om diezelfde reden zal het wel een invloed hebben op de vakantietoelage, uitbetaald het jaar nadien.