1. Betalingsperiode

Zowel voor arbeiders als voor bedienden wordt vanaf de indiensttreding het salaris maandelijks betaald. 

Het salaris volgt het verloop van de afgevlakte gezondheidsindex.

Rechtsbron: Artikel 127 en 128 BVR RPR 2007 X artikel 31 BVR RPR 2023

2. Tijdstip betaling

De voorschriften over het tijdsstip van uitbetaling van het salaris (vooraf of na vervallen termijn) wordt in het nieuw BVR RPR 2023 volledig overgelaten aan de lokale autonomie.

Rechtsbron: Nota bij 31 BVR RPR 2023

                                                                                                                  BVR RPR 2007

Voor statutaire personeelsleden wordt het salaris vooruitbetaald d.w.z. zij krijgen het salaris voor de geleverde prestaties.
Indien men de statutaire personeelsleden in het verleden, voor de invoering van het RPB, na de vervallen termijn betaalde, mag die regeling behouden blijven.

Voor contractuele personeelsleden wordt het salaris na de vervallen termijn betaald d.w.z. na de geleverde prestaties. De uiterste termijn van betaling na de vervallen termijn, kan worden opgenomen in het arbeidsreglement, maar mag niet meer zijn dan 7 arbeidsdagen na de te vervallen termijn.
Bij gebrek aan bepaling in het arbeidsreglement, bepaalt de wet dat het salaris ten laatste de 4de werkdag na de te vervallen termijn betaald moet worden.

Rechtsbron: Artikel 128 BVR RPR 2007; Artikel 9 van de Wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers

3. Overlijden of pensioen

De valorisatie van onvolledig gepresteerde maanden wordt in het nieuw BVR RPR 2023 volledig overgelaten aan de lokale autonomie.

Rechtsbron: Nota bij 31 BVR RPR 2023

                                                                                                                  BVR RPR 2007

Als een personeelslid, zowel contractueel als statutair, in de loop van de maand overlijdt of met pensioen gaat, dient het salaris voor de volledige maand betaald te worden.

Rechtsbron: Artikel 130 BVR RPR 2007 Gemeente en artikel 92 BVR RPR 2010 OCMW

4. Interest op achterstallig loon

Bij laattijdige betaling van het salaris is het bestuur interest verschuldigd op het achterstallig betaalde salaris.

Vóór 1 juli 2005 werd deze interest berekend op het nettoloon. Echter, vanaf 1 juli 2005  dient de intrest berekend te worden op het brutoloon.

Historiek
De eerste jaren ontstond er een controverse in de rechtspraak of er wel degelijk interesten verschuldigd waren op het brutoloon.  Sommige rechtbanken betwistten de wettigheid van het KB dat deze regeling vaststelde, aangezien het KB niet voor advies was voorgelegd aan de Raad van State. Ook de Franse en Nederlandstalige afdeling van het Hof van Cassatie oordeelde anders over het KB.

Om deze rechtsonzekerheid uit de weg te ruimen heeft de regering in de Wet houdende Diverse Bepalingen van 8 juni 2008 bevestigd dat interesten op achterstallig loon berekend dienen te worden op het brutoloon (en dit met terugwerkende kracht tot 1 juli 2005). Op interesten voor die datum mogen de interesten dus nog altijd verrekend worden op het nettoloon.

Extra: Bij deze merken we op dat op de interest geen RSZ of BV aangerekend moet worden

Rechtbron: Artikel 10 van de Wet van 12 juni 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers; Wet van 8 juni 2008 houdende diverse bepalingen