Inleiding

Vanaf 1 januari 2002 moeten lokale besturen, op basis van het sectoraal akkoord 1999- 2001, een hospitalisatieverzekering afsluiten voor de personeelsleden.

Het Besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2007 houdende de minimale voorwaarden voor de rechtspositieregeling spreekt in de artikelen 160 tot en met 162 over het afsluiten van een hospitalisatieovereenkomst voor personeelsleden van het lokaal bestuur ( voor OCMW personeelsleden: artikel 123 e.v. van het Rechtspositiebesluit).

Wie dient ze af te sluiten?

Volgende overheidsinstellingen worden door het sectoraal akkoord 1999-2001 verplicht om ten behoeve van hun personeel een collectieve hospitalisatieverzekering af te sluiten, waarbij ze de premie volledig ten laste dienen te nemen:

  • de provincies, de gemeenten, de OCMW’s en de ziekenhuizen beheerd door een OCMW;
  • de intercommunales, de autonome gemeente- en provinciebedrijven;
  • de autonome verzorgingsinstellingen;
  • de verenigingen van OCMW’s.

De verplichting om een collectieve hospitalisatieverzekering af te sluiten, geldt ook voor de lokale besturen die het sectoraal akkoord van 1993 nog niet zouden hebben toegepast.

Daar personeelsleden zich enkel op vrijwillige basis bij de collectieve verzekering aansluiten, slaat het dwingend karakter van de maatregel niet op de individuele aansluiting van de personeelsleden, doch wel op het aanbieden van de mogelijkheid van een collectieve hospitalisatieverzekering.

Voor wie?

Alle statutaire personeelsleden en alle personeelsleden met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur hebben recht op een hospitalisatieverzekering. Het bestuur moet deze personeelsleden dus een hospitalisatieverzekering aanbieden.

Opgelet, wat betreft vervangingsovereenkomsten van onbepaalde duur stelde ABB onder de oude regeling dat er geen verplichting is om een hospitalisatieverzekering af te sluiten, aangezien een vervangingsovereenkomst in principe niet van onbepaalde duur is. De raad heeft wel de mogelijkheid om voor deze categorie toch een hospitalisatieverzekering te voorzien. De raad kan immers ook bepalen dat voor (sommige) contractuele personeelsleden van bepaalde duur een hospitalisatieverzekering wordt afgesloten, net zoals voor contractuele personeelsleden voor een specifieke opdracht. Het OCMW is gebonden door de keuze die de gemeente hierover maakt.

Het bestuur dient aan alle personeelsleden duidelijk te laten weten of ze al dan niet in aanmerking komen voor een hospitalisatieverzekering ten laste van het bestuur.

Mandatarissen en gesubsidieerd personeel van de provinciale of gemeentelijke onderwijsinstellingen en centra voor leerlingenbegeleiding, ressorteren daarentegen niet onder het toepassingsgebied van het sectoraal akkoord en hebben derhalve geen recht op dit voordeel.

Besturen kunnen ook aan gepensioneerde personeelsleden en aan de gezinsleden van personeelsleden het voordeel van een collectieve hospitalisatieverzekering toekennen. De raad moet voor elke categorie bepalen of de hospitalisatieverzekering al dan niet wordt toegekend. Daarnaast bepaalt de raad of men tussenkomt in de kosten van de premie voor de verzekering. Ook hier dient het OCMW de gemeente te volgen.

Rechtsbron: artikel 160 en 161 BVR RPR

Ten laste nemen van de premie

Voor de statutaire personeelsleden en de personeelsleden met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur die voltijds of minstens halftijds werken, geldt dat het bestuur de premie voor de hospitalisatieverzekering sowieso volledig ten laste dient te nemen.

Voor personeelsleden met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur die minder dan halftijds werken, geldt in principe ook de volledige ten laste neming van de premie door het bestuur, tenzij de raad bepaalt dat de premie slechts gedeeltelijk ten laste wordt genomen. In het verslag aan de Vlaamse Regering bij het BVR RPR wordt aanbevolen om in deze situatie minstens de helft van de premie ten laste te nemen.

Rechtsbron: (verslag bij) artikel 160 BVR RPR

Inhoud van de verzekering

De bepalingen in het BVR RPR zeggen niets over de inhoud van de hospitalisatieverzekering, noch over de premie. De besturen kunnen dit dus invullen naar eigen inzicht en financiële draagkracht. De besturen moeten hun personeelsleden wel informeren over de toepassingsvoorwaarden van de verzekering.

Het feit dat een personeelslid recht heeft op een hospitalisatieverzekering betekent niet dat hij/zij verplicht is de verzekering te accepteren. Het personeelslid kan m.a.w. de hospitalisatieverzekering steeds weigeren om bijvoorbeeld bij een andere maatschappij een verzekering af te sluiten. In dat geval kan het personeelslid wel geen aanspraak maken op een tegemoetkoming van het bestuur.

Rechtsbron: artikel 162 BVR RPR

Sociale zekerheidsbijdragen

De premie van een hospitalisatieverzekering is niet onderworpen aan sociale zekerheidsbijdragen. Ze wordt immers beschouwd als een aanvulling bij de voordelen toegekend door de ziekte- en invaliditeitsverzekering en wordt derhalve uitgesloten uit het loonbegrip.

Luidens artikel 2, derde lid van de Loonbeschermingswet moeten de hospitalisatieverzekeringspremies beschouwd worden als een aanvulling van de voordelen toegekend door de verschillende takken van de sociale zekerheid, die niet behoren tot het loonbegrip.

Op de premies die een werkgever rechtstreeks of onrechtstreeks (via terugbetaling aan de werknemer) betaalt aan een verzekeringsmaatschappij met als doel aan de werknemer of zijn rechtverkrijgenden bij ziekte of ongeval een aanvulling op de wettelijke uitkeringen te verzekeren, dienen derhalve geen sociale zekerheidsbijdragen betaald te worden. Dit geldt zowel voor de premies betaald voor individuele hospitalisatieverzekeringen, als voor de premies betaald in het kader van collectieve hospitalisatieverzekeringen.

De premies dienen dan ook niet vermeld te worden op de sociale zekerheidsaangifte.

Het voorgaande doet echter geen afbreuk aan het feit dat op de verzekeringspremie inzake hospitalisatie wel een bijzondere bijdrage (10 %) op basis van artikel 191,13° van de wet van 14 juli 1994 betreffende de ziekte- en invaliditeitsverzekering verschuldigd is. Deze bijdrage wordt bij de verzekeringsnemer geïnd door de verzekeringsmaatschappij, die eveneens verplicht is de aangifte en betaling van de bijdrage te verrichten bij het RIZIV. Wanneer het bestuur voor zijn personeelsleden een hospitalisatieverzekering afsluit, zal het de bijzondere bijdrage samen met de premie betalen aan de verzekeraar.

Link: https://www.riziv.fgov.be/nl/themas/financiering/bijzondere-inkomsten/Paginas/hospitalisatieverzekeringen.aspx#.XUFa7HukKF4

Fiscaal kader

Het toekennen van een bijkomend voordeel door de betaling van de premie van een hospitalisatieverzekering, wordt in sommige gevallen beschouwd als een sociaal voordeel. Dit is het geval als het gaat om premies betaald in het kader van een collectieve hospitalisatieverzekering. In dit geval zijn de premies niet belastbaar voor de werknemer.

De fiscus beschouwt de betaling van de premie als een individualiseerbaar voordeel dat toegekend wordt naar aanleiding van uitzonderlijke omstandigheden en niet de aard heeft van een bezoldiging.

Behandeling van de premies

De premies die een werkgever betaalt in het kader van een collectieve verzekering van het type ‘hospitalisatie’ of ‘gezondheidszorgen’, worden niet in aanmerking genomen als belastbare bezoldigingen.

De omstandigheid dat enkel premies worden betaald voor diegenen die kenbaar maken dat zij willen genieten van de voorwaarden van de verzekering, en voor zover de verzekering aan alle personeelsleden of aan een bepaalde categorie van het personeel wordt aangeboden, doet geen afbreuk aan het collectief karakter van deze verzekering.

De hospitalisatieverzekering kan ook uitgebreid worden tot de partner en de kinderen van de werknemer. Als de werknemer hiervoor een premie moet betalen, wordt die ingehouden op het netto loon. Het voordeel voor de werknemer bestaat erin dat hij kan genieten van het veel goedkoper tarief van de collectieve hospitalisatieverzekering (op niveau van de werkgever) in plaats van een individueel af te sluiten verzekering. In dit geval kan men niet meer spreken van een sociaal voordeel.

Tenslotte is het ook mogelijk dat de werkgever de premies stort voor de partner en eventuele kinderen van de werknemer. Ook in die optiek ontstaat er geen belastbaar voordeel bij de werknemer, doch blijven de gestorte premies te beschouwen als sociaal voordeel.

De bijdragen zijn niet aftrekbaar als beroepskost voor het bestuur.

Behandeling van de uitkeringen

De uitkeringen van collectieve polissen ‘gezondheidszorgen’ of ‘hospitalisatie’ die slechts tussenkomsten in uitzonderlijke gevallen dekken, worden beschouwd als sociale voordelen die overeenkomstig artikel 38, 11° WIB 92 zijn vrijgesteld van belastingen. Het uitzonderlijke karakter van de tussenkomsten kan slechts aan de hand van feitelijke gegevens beoordeeld worden.

Indien de uitkeringen niet de aard van uitzonderlijke hulp hebben (bv. de systematische terugbetaling van alle of een gedeelte van de uitgaven die de tussenkomsten van de ziekenfondsen overschrijden), moeten zij als bezoldigingen in hoofde van de betrokkene werknemer belast worden.

Tot slot…

De premie die het bestuur betaalt voor de hospitalisatieverzekering van het personeelslid wordt beschouwd als een voordeel verworven krachtens de arbeidsovereenkomst. Deze moet dus worden opgenomen in de berekening van de verbrekingsvergoeding.