Opgelet: nieuwe opzeggingstermijnen vanaf 28 oktober 2023!

Aangemaakt op: 27/10/2023

De wet op het eenheidsstatuut zorgde voor een gelijkschakeling van de opzeggingstermijnen van arbeiders en bedienden (die voordien aanzienlijk verschilden).

Bij deze ingrijpende wijziging werd wel in een overgangsmaatregel voorzien.
Voor arbeidsovereenkomsten afgesloten vóór 1 januari 2014 wordt de opzeggingstermijn bepaald door een opgesplitste berekening (= vastklikmoment):

  • Voor het eerste deel van de berekening kijkt men naar de anciënniteit van de werknemer vanaf indiensttreding tot 31 december 2013 (de berekening van de opzeggingstermijn verschilt voor dit deel naargelang het gaat om een arbeider of (hogere) bediende);
  • Voor het tweede deel baseert men zich op de anciënniteit van de werknemer vanaf 1 januari 2014 en past men de nieuwe wetgeving toe;

Beide resultaten worden tenslotte bij mekaar opgeteld om tot de opzeggingstermijn te komen.
Met een wet van 20 maart 2023 bracht de wetgever enkele wijzigingen aan in de wet op het eenheidsstatuut:

Bij een opzeg van de arbeidsovereenkomst door de werknemer:

Het vastklikmoment wordt niet meer gehanteerd bij een opzeg die vanaf 28 oktober 2023 betekend wordt door de werknemer. In dat geval moet men enkel de nieuwe regels toepassen. Concreet betekent dit dat men voor zowel een arbeider als een bediende een maximum opzeggingstermijn van 13 weken moet respecteren, ongeacht de datum van indiensttreding. Let op: deze regel geldt dus niet bij opzeg door de werkgever.

Concreet: aangetekende brieven die werden verstuurd vanaf woensdag 25 oktober 2023 vallen dus onder de nieuwe regeling (de kennisgeving per aangetekende brief heeft immers uitwerking de derde werkdag na de verzending). De kennisgeving per gerechtsdeurwaardersexploot of door overhandiging van een geschrift vallen op hun beurt vanaf 28 oktober 2023 onder de nieuwe regeling.

Bij een opzeg door de werkgever van de arbeidsovereenkomst van een hogere bediende:

Bij de wetswijziging van 20 maart 2023 ging de wetgever iets te voortvarend (of zelfs slordig) tewerk. Zo schrapte hij ook de regel die bepaalt dat hogere bedienden (met een jaarloon van 32.254 EUR op 31 december 2013) die reeds in dienst waren vóór 1 januari 2014 recht hebben op 1 maand opzeggingstermijn per jaar anciënniteit binnen de onderneming.

Concreet: deze wijziging zou betekenen dat voor deze bedienden de berekening van de opzeggingstermijn voor deel 1, moet gebeuren op basis van de wettelijke, reglementaire en conventionele regels die golden op 31 december 2013. In de praktijk zou dit ervoor zorgen dat er voor het eerste deel opnieuw moest worden onderhandeld over de opzeggingstermijn nadat de opzeg werd gegeven of dat de rechter deze moet vaststellen (op basis van de zgn. formule Claeys).   

Voor het bepalen van de opzeggingstermijn voor deel 2 zou er niets worden gewijzigd. 

Omdat deze wijziging duidelijk niet de bedoeling van de wetgever was, keurde de kamer een wetsontwerp goed waarin een rechtzetting van de situatie moet plaatsvinden. Hiermee zal de regeling uit de wet op het eenheidsstatuut dus a.h.w. herleven. De wetgever voegde hieraan echter ook toe dat het forfait van 1 maand per begonnen jaar anciënniteit op zijn beurt niet zal gelden wanneer er op 31 december 2013 een geldige opzeggingsclausule bestond (zowel gunstige als ongunstige clausules zullen dan mogen worden toegepast). 

Aandachtspunt: de definitieve wettekst moet nog worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Het ontwerp voorziet echter een inwerkingtreding op 28 oktober 2023, zodat er in principe geen problemen zouden ontstaan.