Meer transparantie voor de berekening van het mobiliteitsbudget

Aangemaakt op: 12/10/2023

Alvorens een personeelslid de beslissing kan nemen om te kiezen voor het mobiliteitsbudget, is het begrijpelijk dat deze wenst te weten wat dit budget effectief zal bedragen. Het is niet altijd evident voor de werkgever om dit concreet te bepalen.

De federale regering heeft d.m.v. een KB gezorgd voor meer transparantie bij de berekening van het mobiliteitsbudget. Het KB bevat modaliteiten voor de berekening van het mobiliteitsbudget op basis van werkelijke kosten en op basis van forfaitaire waarden. Het is de werkgever die hiertussen een keuze dient te maken aangezien de werkgever beslist op welke manier de berekening van het mobiliteitsbudget zal gebeuren. De gekozen wijze zal voor elk personeelslid gelden. Dit betekent dat het niet mogelijk is per personeelslid de meest gunstige berekeningswijze toe te passen. Echter, kan de keuze wel verschillen naargelang het mobiliteitsbudget of het beschikbare budget voor pijler 1. Zo kan de werkgever bv. beslissen om de forfaitaire methode te gebruiken voor de berekening van het bedrag van het mobiliteitsbudget, en om gebruik te maken van de werkelijke methode om het bedrag van de bestedingen in pijler 1 te berekenen. De gemaakte keuze is geldig voor een periode van 3 jaar.

Hieronder vindt u beknopte informatie over de concrete berekeningsmodaliteiten van het mobiliteitsbudget:

Zoals reeds werd vermeld, kan dit budget berekend worden op basis van de werkelijke kosten of op basis van forfaitaire waarden.

Indien u de keuze maakt om het budget te berekenen op basis van de werkelijke kosten dient u dit als volgend toe te passen:

De werkelijke kostenformule bestaat uit een gemiddelde van de jaarlijkse bruto kosten van de ter beschikking gestelde bedrijfswagen waarvan de werknemer afstand doet. Om het gemiddelde te berekenen wordt gekeken naar de laatste 4 jaar van de terbeschikkingstelling van de bedrijfswagen of naar de volledige periode van de terbeschikkingstelling indien de wagen minder dan 4 jaar ter beschikking werd gesteld. Hierbij wordt rekening gehouden met alle werkelijke kosten.

Er werd een lijst opgesteld van de in aanmerking te nemen werkelijke kosten. Deze lijst werd ingevoegd in het KB van 21 maart 2019 tot uitvoering van de wet van 17 maart 2019 betreffende de invoering van een mobiliteitsbudget (artikel 7/1).

In het geval dat u de keuze maakt om het budget te berekenen op basis van de forfaitaire waarde, zal deze berekening verschillen naargelang de wagen gehuurd of geleased wordt, eigendom is van de werkgever of een financiële leasing is. Er wordt rekening gehouden met een vaste en een variabele component. De concrete berekening zal u kunnen terugvinden in artikel 7/2 §2 - §6 van het KB van 21 maart 2019.

Hieronder vindt u beknopte informatie over de berekeningsmodaliteiten van het budget in pijler 1:

Ook hier voorziet het KB in een berekening op basis van de werkelijke kosten en een berekening op basis van forfaitaire waarden.

Indien u kiest om het budget te berekenen op basis van de werkelijke kosten, is dit budget gelijk aan de som van de in het KB bepaalde werkelijke kosten (artikel 7/1) m.b.t. het voertuig betaald door de werkgever.

Indien u kiest om het budget te berekenen op basis van de forfaitaire waarde, gebeurt deze berekening op dezelfde wijze als deze op basis van de forfaitaire waarde van het mobiliteitsbudget (artikel 7/2 van het KB van 21 maart 2019).

Deze regeling treedt in werking vanaf 1 januari 2024.

Bron: Koninklijk besluit van 10 september 2023 tot uitvoering van artikelen 8, § 5, en 12, § 5, van de wet van 17 maart 2019 betreffende de invoering van een mobiliteitsbudget, en tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 maart 2019 tot uitvoering van de wet van 17 maart 2019 betreffende de invoering van een mobiliteitsbudget.