1. Wat is een startbaanovereenkomst?

De startbaanreglementering richt zich tot alle jongeren die nog geen 26 jaar zijn op het ogenblik dat ze bij een werkgever in dienst treden. Het startbanenstelsel wil jongeren jonger dan 26 jaar de kans geven om zich zo snel mogelijk en op een duurzame wijze in te schakelen op de arbeidsmarkt.

Een startbaan is de tewerkstelling van elke min-26-jarige in het kader van een normale, minstens halftijdse arbeidsovereenkomst of in het kader van een leer-, stage- of inschakelingsovereenkomst.

2. Begrip startbaanovereenkomst

Een startbaanovereenkomst op zichzelf bestaat niet. Zolang een jongere nog geen 26 jaar is, heeft zijn arbeidsovereenkomst, voor zover ze minstens halftijds is, automatisch de hoedanigheid van startbaanovereenkomst indien de jongere tewerkgesteld is met één van onderstaande overeenkomsten. Daartoe moet geen enkele formaliteit vervuld worden (noch inschrijving als werkzoekende, noch startbaankaart).

Het beroepsverleden van de jongere speelt hierbij geen enkele rol. Hij mag dus reeds tewerkgesteld geweest zijn als jobstudent, met een gewone arbeidsovereenkomst (al dan niet als startbaner)…

Het statuut van de jongere op het moment van de aanwerving speelt evenmin een rol. De jongere mag reeds aan het werk zijn, uitkeringsgerechtigd werkloos zijn of een niet-werkende werkzoekende zijn.

Er zijn drie types van startbaanovereenkomst:

Type 1: Gewone arbeidsovereenkomst zonder meer

  • De tewerkstelling moet minstens halftijds zijn.
  • De arbeidsovereenkomst kan van bepaalde of onbepaalde duur zijn.
  • Er is geen minimumduur.

Type 2: Combinatie van een deeltijdse arbeidsovereenkomst en een opleiding in een alternerend stelsel

  • De arbeidsovereenkomst
    • De tewerkstelling moet minstens halftijds zijn.
    • De arbeidsovereenkomst kan van bepaalde of onbepaalde duur zijn.
    • De som van de tewerkstelling en de opleiding mag op jaarbasis niet meer bedragen dan een voltijdse tewerkstelling. Indien de startbaanovereenkomst minder dan een jaar duurt, dan is de duur van de startbaanovereenkomst de basis om de maximale tewerkstelling te bepalen.
  • De opleiding in een alternerend stelsel
    • De opleiding moet georganiseerd of erkend zijn door de bevoegde Gemeenschapsoverheid.
    • De opleiding moet op jaarbasis minstens 240u omvatten.
    • Indien de opleiding eindigt of stopgezet wordt en de tewerkstelling op grond van de arbeidsovereenkomst voortduurt, dan wordt de startbaanovereenkomst automatisch een startbaanovereenkomst van het type 1. 

De gegevens in verband met de opleiding (benaming, inhoud, finaliteit, duur, uurrooster en opleidingsinstelling) moeten in de startbaanovereenkomst opgenomen worden.

De opleidingsinstelling moet bovendien een inschrijvingsbewijs aan de jongere uitreiken, evenals een bewijs, per kwartaal, dat hij de opleiding regelmatig volgt. De jongere moet dit inschrijvingsbewijs en deze kwartaalbewijzen van nauwgezetheid vervolgens aan de werkgever bezorgen, die ze gedurende minstens 5 jaar moet bijhouden.

Type 3: een leer-, stage- of inschakelingsovereenkomst

  • Voor lokale besturen gaat het hier alleen om een overeenkomst voor socio-professionele inschakeling.

3. Situaties waarin geen startbaanovereenkomst mogelijk is

In volgende situaties in een startbaanovereenkomst niet mogelijk:

  • Tewerkstellingen in statutair dienstverband, aangezien er geen arbeidsovereenkomst is.
  • Types van overeenkomsten die geen gewone arbeidsovereenkomsten zijn, bijvoorbeeld de studentenovereenkomst of de beroepsinlevingsovereenkomst.
  • Arbeidsovereenkomsten gesloten binnen een wedertewerkstellingsprogramma of een doorstromingsprogramma
  • Vervangingsovereenkomsten, aangezien een startbaanovereenkomst steeds een bijkomende tewerkstelling moet zijn. Een vervanging van een vast personeelslid, is geen bijkomende tewerkstelling.
    • Hierop bestaat 1 uitzondering, namelijk bij de aanwerving van een jongere van buitenlandse afkomst om een bruggepensioneerde te vervangen
  • Arbeidsovereenkomsten die voorzien in minder dan een halftijdse tewerkstelling
  • Situaties waarin de aanwerving van een jongere met een startbaanovereenkomst gecompenseerd wordt door het ontslag van een ander personeelslid binnen een periode die 2 maanden voor zijn aanwerving begint en eindigt bij de einddatum van de startbaanovereenkomst. Ontslag om redenen die niets te maken hebben met de aanwerving van de startbaner blijft wel mogelijk.

4. Duur van de startbaanovereenkomst

De startbaanovereenkomst duurt zolang de tewerkstelling van de jongere bij de werkgever duurt, tot ten laatste het einde van het kwartaal waarin de jongere 26 jaar wordt. Met andere woorden, een overeenkomst met een jongere houdt op een startbaanovereenkomst te zijn, de laatste dag van het kwartaal waarin de jongere de leeftijd van 26 jaar bereikt.

Het feit dat de hoedanigheid ‘startbaanovereenkomst’ wegvalt, betekent niet dat de overeenkomst zelf ten einde loopt. Voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst dienen principieel de beëindigingsregels uit de Arbeidsovereenkomstenwet gevolgd te worden.

5. Jongerenverplichting

5.1 Voor wie?

Alle werkgevers kunnen de voordelen verbonden aan de tewerkstelling in het kader van de startbaanovereenkomsten genieten.

Werkgevers waarvan het personeelsbestand op 30 juni van het voorafgaande jaar tenminste 50 werknemers, geteld in hoofden, omvat, hebben een individuele startbaanverplichting. Het personeelsbestand wordt geteld in hoofden, wat betekent dat een deeltijds personeelslid ook telt als 1 hoofd. Jongeren in dienst met een startbaanovereenkomst en uitzendkrachten (zowel bij het uitzendbureau als bij de gebruiker) worden niet meegeteld.

5.2         Tewerkstellingsnorm

Ieder lokaal bestuur dat op 30 juni van het voorafgaande jaar meer dan 50 werknemers tewerkstelde, is verplicht een jongeren aan te werven ten belope van een percentage van 1,5% van het personeelsbestand dat hij in dienst had tijdens het tweede kwartaal van het voorgaande jaar, berekend in voltijdse equivalenten (VTE).

Bij de controle of een lokaal bestuur aan zijn tewerkstellingsplicht voldoet, dienen bijgevolg twee berekeningen te worden gemaakt:

  1. berekenen van het personeelsbestand in VTE in het tweede kwartaal van vorig jaar;
  2. berekenen van het aantal nieuwe werknemers in VTE.

Op basis van deze berekeningen wordt vastgesteld of het aantal nieuwe werknemers al dan niet 1,5% bereikt van het personeelsbestand van het voorgaande jaar.

Opgelet: een intercommunale heeft een verplichting van 3%!

5.2.1      Het personeelsbestand

Om het personeelsbestand in voltijdse equivalenten te bepalen, moet rekening worden gehouden met alle personeelsleden voor wie in de loop van het kwartaal RSZ betaald wordt.

Naast de 'gewone' bijdrageplichtige contractuele en statutaire personeelsleden zullen derhalve ook volgende personeelsleden moeten worden meegeteld:

  • personeelsleden met een vervangingscontract;
  • personeelsleden tewerkgesteld in artikel 60, §7 OCMW-wet;

Volgende personeelsleden worden uitgesloten bij de berekening van het personeelsbestand:

  • uitzendkrachten, zowel voor het uitzendkantoor als voor de gebruiker;
  • jongeren in dienst met een startbaanovereenkomst, voor zover hun tewerkstelling met de gepaste code aangemerkt wordt op de kwartaalaangifte van de RSZ.

5.2.2    Berekening aantal aan te werven jongeren

  • Berekening

Voor aanvang van ieder kalenderjaar moet een werkgever op wie de startbaanverplichting van toepassing is, berekenen hoeveel jongeren hij dient aan te werven. Deze berekening kan gebeuren van zodra het VTE-bestand van het tweede kwartaal van het afgelopen jaar bekend is.

Het personeelsbestand is gelijk aan de som van de VTE-breuken, berekend voor elk personeelslid apart die voor het tweede kwartaal aan de RSZ werd aangegeven en voor wie daadwerkelijk socialezekerheidsbijdragen werden betaald.

De werkgever moet ervoor zorgen dat hij in elk kwartaal van het kalenderjaar een (in VTE uitgedrukt) aantal jongeren in dienst heeft dat minstens gelijk is aan 1,5% van het personeelsbestand, gelijk aan de som van de VTE-breuken van de personeelsleden die voor het tweede kwartaal van het voorafgaande jaar aan de RSZ werden aangegeven en voor wie daadwerkelijk sociaezekerheidsbijdragen betaald werden.

Om in een bepaald kwartaal het berekend jongerenquotum te realiseren, komen alle personeelsleden van minder dan 26 jaar in aanmerking, voor wie in de loop van het kwartaal één of meer socialezekerheidsbijdragen betaald worden, met inbegrip van diegenen die in de loop van het kwartaal 26 jaar worden.

Mogen zo onder meer in rekening worden gebracht:

  • jongeren met een overeenkomst die de hoedanigheid van startbaanovereenkomst heeft;
  • jongeren met een arbeidsovereenkomst die niet de hoedanigheid van startbaanovereenkomst heeft (bijvoorbeeld met een tewerkstellingsregime minder dan halftijds);
  • jongeren met een artikel 60 §7-statuut of in een ander tewerkstellingsprogramma;
  • jongeren met een leerovereenkomst of aanverwante overeenkomst;
  • jongeren die een afwezig "vast" personeelslid (ziekte, ouderschapsverlof, ...) vervangen;
  • jongeren in statutair dienstverband.

Jobstudenten, voor wie geen sociale zekerheidsbijdragen zijn verschuldigd, maar enkel een solidariteitsbijdrage, mogen niet in rekening worden gebracht.

  • Dubbeltellen

Om het quotum van 1,5% te berekenen, tellen de VTE-breuken van sommige min-26-jarigen dubbel:

  1. jongeren met een startbaanovereenkomst type 2;
  2. jongeren met een startbaanovereenkomst type 3;
  3. jongeren van buitenlandse afkomst met een startbaanovereenkomst.
    Het betreft jongeren die niet de nationaliteit bezitten van een lidstaat van de Europese Unie, of van wie minstens één van de ouders deze nationaliteit niet bezit of van wie minstens twee van de grootouders deze nationaliteit niet bezitten.
    De dubbeltelling is niet cumuleerbaar met een eventuele dubbeltelling voor de startbaanovereenkomsten van type 2 of 3 (dus niet maal 4);
  4. jongeren met een handicap met een startbaanovereenkomst.
    De dubbeltelling is niet cumuleerbaar met een eventuele dubbeltelling voor de startbaanovereenkomsten van type 2 of 3 (dus niet maal 4).

Rechtsbron: Koninklijk Besluit van 19 mei 2010 tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 32, § 2, eerste lid, 33, § 2, derde lid, 34, 39, § 4, tweede lid, en § 5, tweede lid, 42, § 2, 46, eerste lid, 47, § 4, eerste en vierde lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid; B.S. 31 mei 2010

  • Stageplaatsen

Sinds 1 januari 2010 hebben lokale besturen de mogelijkheid om 1/3de van hun startbaanverplichting in te vullen door stageplaatsen beschikbaar te stellen.

Volgende personen komen hiervoor in aanmerking:

  • leerlingen uit het voltijds secundair technisch onderwijs;
  • leerlingen uit het voltijds of deeltijds beroeps secundair onderwijs;
  • werkzoekenden jonger dan 26 jaar die een beroepsopleiding volgen (beroepsopleidingen georganiseerd of gesubsidieerd door de gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding en de erkende individuele beroepsopleidingen);
  • cursisten jonger dan 26 jaar uit het volwassenonderwijs.

De betrokken werkgever moet één of meerdere overeenkomst(en) voor het aanbieden van stageplaatsen sluiten met één of meerdere onderwijs-, opleidingsinstellingen en/of gewestelijke dienst(en) voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding op wiens initiatief of onder wiens toezicht de stages worden georganiseerd. In deze overeenkomst verbindt het bestuur er zich toe een bepaald aantal stageplaatsen aan te bieden. De overeenkomst kan voor maximum 12 maanden worden afgesloten.

Om de vrijstelling uiteindelijk te bekomen dient het bestuur een aanvraag in te dienen bij de Minister van werk door middel van een typeformulier.

Rechtsbron: Wet van 30 december 2009 ter ondersteuning van de werkgelegenheid, B.S. 31 december 2009; Koninklijk Besluit van 3 februari 2010 tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 26, 27, eerste lid, 2°, 30, 39, §1 en §4, tweede lid, 41, 43, tweede lid en 47, §1, vijfde lid van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, B.S. 16 februari 2010

6. Sanctie

Indien de werkgever de tewerkstellingsplicht in het kader van de startbaanreglementering niet naleeft, zal hem een sanctie worden opgelegd die bestaat uit een compenserende vergoeding van € 75, te vermenigvuldigen met:

  • het aantal kalenderdagen dat het verplicht aantal jongeren niet werd tewerkgesteld en/of het aantal kalenderdagen dat de aanwerving van jongeren door het ontslag van ander personeel werd gecompenseerd;
  • én het aantal jongeren dat niet werd tewerkgesteld en/of het aantal werknemers dat werd ontslagen ter compensatie.

In geval van niet-betaling of ontoereikende betaling, is een verwijlintrest verschuldigd ten belope van 1% per maand, met inbegrip van de maand waarin de betaling plaatsvindt.

De controle wordt uitgevoerd door de sociale inspecteurs en de sociale controleurs van de Algemene Directie Toezicht op de Sociale Wetten van de FOD Werkgelegenheid.

Het bestuur kan geheel of gedeeltelijk uitstel van de sanctie vragen.

Rechtsbron: Wet houdende Diverse Bepalingen van 8 juni 2008, B.S. 16 juni 2008 

7. Bijzonderheden

7.1         Loon

De jongere tewerkgesteld in de openbare sector door middel van een arbeidsovereenkomst (startbaanovereenkomst type 1 en 2), heeft recht op een loon dat gelijk is aan het aanvangsloon toegekend aan een personeelslid met dezelfde beroepskwalificatie, zoals die blijkt uit het diploma of getuigschrift. Wanneer hij deeltijds werkt, zal dit loon bepaald worden in verhouding tot de duur van de gepresteerde arbeid.

Voor jongeren tewerkgesteld door middel van een 'gewone' arbeidsovereenkomst (startbaanovereenkomst type 1), kan het loon worden vastgesteld op 90% van het normale loon, op voorwaarde dat de werkgever de overige 10% besteedt aan opleiding van de jongere. Het effectief loon mag echter niet lager zijn dan het GGMMI.

De werkgever moet jaarlijks aan de ondernemingsraad of, bij ontstentenis, de werknemersafvaardiging of, bij ontstentenis, het subregionaal tewerkstellingscomité rapporteren en meedelen waaraan voornoemde 10% precies besteed werd.

Deze bijzonderheid is niet van toepassing op startbaanovereenkomsten van type 2 of 3.

7.2         Sollicitatieverlof

Gedurende de eerste 12 maanden van zijn startbaanovereenkomst mag de jongere, met behoud van loon of vergoeding, afwezig zijn om in te gaan op werkaanbiedingen.

7.3         Verkorte opzegtermijn in functie van een andere job

Gedurende de eerste twaalf maanden van een startbaanovereenkomst type 1 en 2, kan de jongere, wanneer hij een andere baan heeft gevonden, een einde maken aan zijn startbaanovereenkomst met een opzeggingstermijn van 7 dagen die ingaat de dag volgend op de betekening, en dit ongeacht of zijn contract een contract was van onbepaalde dan wel van bepaalde duur.

Deze bijzonderheid is niet van toepassing op startbaanovereenkomsten van type 2 of 3.

Wil de werknemer zijn contract beëindigen, los van het gegeven dat hij een nieuwe job heeft gevonden, alsook als reeds twaalf maanden van zijn startbaanovereenkomst zijn verstreken, dan zal hij de 'normale' beëindigingsregels moeten volgen overeenkomstig de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Rechtsbron: Art. 33, § 2, 34 en 35, §1 van de Wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid.

8. Vermindering werkgeversbijdragen

Het bestuur kan voor de startbaners in de meeste gevallen beroep doen op de doelgroepvermindering 'jonge werknemers'.

Sinds de inwerkingtreding van het nieuwe Vlaamse doelgroepenbeleid is de startbaanverplichting niet langer een voorwaarde om van de nieuwe Vlaamse doelgroepverminderingen te kunnen genieten. Zodoende heeft de startbaanverplichting sedert 1 juli 2016 geen invloed meer op het verkrijgen van doelgroepverminderingen.